Van Donko's tot Guides Van: Silvia W. de Groot
AFRIKAANSE RECRUTEN IN HET SURINAAMSE LEGER 1840-1886
Reacties op de aankomst der recruten
Drie dagen na de aankomst van de recruten in Paramaribo schreef de Engelse rechter van het Gemengde Gerechtshof inzake wering van slavenhandel, John Samo, aan viscount Palmerston, de minister van Buitenlandse Zaken, een verontwaardigde brief` -over de aankomst van `young negro men for the purpose of beeing tought and prepared to serve as soldiers in the Dutch regiments; they were disembarked the same day (26 juni) beeing clothed in the dress of the military corps of the 'Guides' with the exception of not having shoes on their feet. These Africans appear to be in the same ignorant state as they are met with in their native land, and seem to have been selected from different nations and tribes as they do not all speak the same jargon. . .'
Hij schrijft verder dat men `voorgeeft' dat deze mensen vrij zijn verklaard en daarvan een certificaat bezitten. Hij spreekt zijn vrees uit dat men zal trachten de negers over te halen in dienst te treden van 'individuals' die hen voor een bepaalde periode te werk zullen stellen.
Die laatste vrees was niet terecht, en werd hem wellicht ingegeven door zijn kennis van het feit dat gouverneur Rijk aanvankelijk om houthakkers had gevraagd. Hij had snel in de gaten gekregen dat zij, komende uit diverse regio's in het binnenland van het gebied, verschillende talen spraken. Zijn opmerking dat zij een uniform droegen maar geen schoenen, was ongetwijfeld een verwijzing naar zijn mening dat het slaven waren: het was slaven immers verboden schoenen te dragen ! Een reden hiervoor kan ik ook niet geven, tenzij de recruten tot dan nog geen enkele ervaring hadden met het dragen van de zware soldatenkistjes. Het was overigens zoals we zagen wel degelijk een `point d'honneur' voor de zwarte soldaten in Oost-Indië, die zich beledigd voelden toen de legercommandant meende hun het recht ze te dragen te kunnen ontnemen. De Europeanen droegen ze ook!
Viscount Palmerston was over dit bericht van Samo zodanig gealarmeerd dat hij de Nederlandse regering erop aansprak en een nieuwe politieke affaire, die overigens sprekend leek op die van 1836, 1837 en 1838, was geboren. De briefwisseling duurde van september tot december 1840 en liep voornamelijk tussen Palmerston, Sir E.C. Disbrowe, ambassadeur van Engeland in Den Haag, en baron Verstolk de Soelen, de minister van Buitenlandse Zaken. Palmerston geeft Disbrowe de opdracht de Nederlandse regering onder ogen te brengen dat het gaat om `a pure and simple act of slavetrading' dat de slaven met geweld bij hun familie vandaan worden gehaald, tegen hun wil overgeleverd worden aan de Nederlandse regering, overzee worden gezonden en gedwongen worden een beroep uit te oefenen dat zij niet zelf gekozen hebben. Het (van eerder bekende) antwoord dat zij certificaties van emancipatie hebben vindt hij `valueless pieces of paper', immers: zij kunnen niet terugkeren naar eigen land, noch weigeren in Nederlandse dienst te treden en hun status van vrij persoon voortzetten.
Verstolk de Soelen antwoordt Disbrowe op 9 november (in het Frans, met een Engelse vertaling). Hij ontkent met kracht dat het gaat om slavenhandel of om een instigatie voor handelaars 'to service the horrors of the Slave Trade under another name'. Hij legt omstandig uit dat de zwarte militairen in Suriname zeer verschillend zijn van de slavenklasse. De militairen zijn vrij en worden als zodanig beschouwd en behandeld. In dat opzicht, zegt hij, is de situatie dezelfde als die in de Britse koloniën ten opzichte van de negersoldaten. Hij meent bovendien dat de negersoldaat het militaire leven zeer bevalt.
Het is ook niet waar dat zij met geweld en tegen hun zin weggevoerd worden, integendeel, zij melden zich vrijwillig aan en worden, voor hun vertrek, nogmaals in staat gesteld te weigeren zich te coritracteren. Hij verwijst hierbij naar generaal-majoor Verveer, de man die in 1838 het contract voor recrutering met de koning van Ashanti had gesloten en een notitie had opgesteld waarin hij de condities waaronder gerecruteerd mocht worden, vastlegde. Dat deze condities in werkelijkheid absoluut niet in praktijk konden worden gebracht, zag Verveer al spoedig in, maar dat vermeldt Verstolk niet. Integendeel, hij meldt nog eens dat de Engelse autoriteiten aan de Goudkust de `gentleness of his regulations regarding enlistment' hogelijk waardeerden.
|