Van Donko's tot Guides Van: Silvia W. de Groot
AFRIKAANSE RECRUTEN IN HET SURINAAMSE LEGER 1840-1886
Het Korps Koloniale Guides, zo genoemd na het vertrek der Engelsen uit Suriname in 1816, was in 1772 opgericht onder de naam Zwarte Jagers of Vrijnegers. Hun taak was de kolonie te beschermen tegen de vooral in die periode heftige aanvallen van groepen weggelopen slaven. Een door een breed pad verbonden systeem van piketten om een belangrijk deel van de plantages: het Kordon, werd door hen bemand.
Zij voerden geregeld patrouilles uit om de `rebellen' te bevechten. Zij werden, zo'n 300 in getal, door de regering gekocht van slavenhouders en als vrije lieden in het Korps door blanke officieren geleid. Hun aandeel in de strijd tegen de `weglopers' werd zeer gewaardeerd. Het kostte echter vaak moeite de slavenhouders te bewegen slaven af te staan. Vandaar dat aanvoer uit Afrika als een uit komst werd gezien. Gouverneur-Generaal Rijk wees op het tekort aan manschappen in het Korps en gaf als reden op dat alle beschikbare negerslaven bij het houthakken werden ingezet. Na de toestemming van de koning kwam de uitvoering van het plan op gang.
Uit gegevens van het Werfdepot in Elmina blijkt dat er op 18 april 1840 in totaal 256 recruten aanwezig waren. Hiervan werden er 50 voor Suriname bestemd, de rest vertrok naar Java. Het overgrote deel van die recruten kwam uit het achterland van Ghana en was vanuit het werfdepot Kumasi naar de kust vervoerd. Het was een lange en zware tocht. De werfagent in Kumasi had het niet makkelijk: behalve met de moeizame wijze waarop recruten geworven werden (de koning voldeed niet aan de gedane beloften) en de slechte fysieke toestand van de aangeboden Donko's, waardoor er 10 à 20 % afgekeurd werden, had hij te maken met desertie. Zijn verzoek om ze te mogen boeien werd afgewezen."
Afgezien van het feit dat de recruten zich aanvankelijk niet realiseerden dat zij nu van slaaf een vrij soldaat waren geworden, kwamen zij ook nog vaak in Elmina aan in de veronderstelling dat zij daar opgegeten zouden worden. Aangezien de Donko's, wanneer zij door de Ashanti vorsten gevangen werden genomen, de kans liepen bij de offerfeesten in grote getale onthoofd te worden, moeten ze het gevoel gekregen hebben van de regen in de drup te komen.
In Elmina werden de recruten opnieuw gekeurd en in het fort ondergebracht bij de vaste militaire bezetting (waaronder vanouds al een 80 à 90 Afrikaanse soldaten). Hier kregen zij een rudimentaire training, uniformen (meestal in slechte staat) en kwamen in contact met de kusttalen, het Nederlands en een pidgin dat zich uit die combinatie ontwikkelde. Ze moesten soms maanden wachten voor ze op een schip naar Java werden gezet, of (in één geval) naar Suriname.
In februari 1840 werd besloten aan het schip Curaçao, dat toch naar Suriname ging ter vervanging van de brik Pegasus, de recruten mee te geven.
Zijner Majesteits Stoomschip van Oorlog Curaçao stond onder bevel van luitenant ter zee A.A. Bolken, was gewapend en bemand met 72 koppen. Aangezien de Curaçao met zijn 485 ton maar een beperkte ruimte had, werd een deel van de benodigdheden nagezonden met het schip De Onderneming, dat tevens een nieuwe brandspuit meenam naar Suriname.
Kolonel-gouverneur Van der Eb `ter kuste van Guinea' voorzag de manschappen van de meest noodzakelijke kledingstukken: `50 zegge vijftig: mouwvesten, nanking pantalons, paren slobkousen, kwartiermutsen, randsels, slaapmutsen, bonte hemden, broodzakken, veldflessen, naaizakjes, kapotten, halsdassen, paren schoenen, linnen pantalons, linnen slobkousen, haarkammen, broekdraagbanden, velddozen, zakboekjes, kleerkloppers, knopenscharen, eetketels.
Verder 100 witte hemden, 100 onderbroeken, 100 handdoeken en 200 borstels(!).
Kapitein Bolken nam nog 2 kistjes zeep, 1000 bananen, 300 negerpijpjes en een voorraad Spaanse pepers aan boord. In zijn journaal schrijft hij: `Gaarne zoude ik nog enigen rijst voor de negers aan boord willen gehad hebben... doch hierin was volstrekt te Elmina niet te voorzien.'
|