Grondwet van de Republiek Suriname
HOOFDSTUK VI
SOCIALE, CULTURELE EN ECONOMISCHE
RECHTEN EN PLICHTEN
EERSTE AFDELING
RECHT OP ARBEID
Artikel 24
De Staat draagt zorg voor het scheppen van omstandigheden, waardoor een
optimale bevrediging van de basisbehoeften aan werk, voeding, gezondheidszorg,
onderwijs, energie, kleding en communicatie verkregen wordt.
Artikel 25
Arbeid is het belangrijkste middel voor de ontplooiing van de mens en een
belangrijke bron van welvaart.
Artikel 26
1. Een ieder heeft recht op werk, in overeenstemming met zijn capaciteit.
2.De plicht om te werken is onlosmakelijk verbonden aan het recht op
werk.
3. Een ieder heeft het recht van vrije keuze van beroep en werk, behoudens
bepalingen, opgelegd bij wet.
4. Een ieder heeft recht op initiatief voor economische productie.
TWEEDE AFDELING
STAATSZORG VOOR DE ARBEID
Artikel 27
1. Het is de plicht van de Staat om het recht op werk zoveel mogelijk te
waarborgen door:
a. een planmatig beleid te voeren, gericht op volledige werkgelegenheid;
b. ontslag zonder gegronde redenen of om politieke of ideologische gronden te
verbieden;
c. gelijkheid van kansen bij de keuze van beroep en soort werk te garanderen,
alsmede te verbieden dat toegang tot enige functie of beroep wordt verhinderd of
beperkt op grond van iemands geslacht;
d. beroepsopleiding voor werknemers te bevorderen.
2. De Staat draagt zorg voor het scheppen van de omstandigheden voor de
optimale bevordering van initiatieven voor de economische productie.
DERDE AFDELING
RECHTEN VAN WERKNEMERS
Artikel 28
Alle werknemers zijn, ongeacht leeftijd, geslacht, ras, nationaliteit,
godsdienst of politieke overtuiging, gerechtigd tot:
a. beloning voor hun werk naar gelang van hoeveelheid, aard, kwaliteit en
ervaring op basis van het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid;
b. het verrichten van hun taak onder menswaardige omstandigheden, ten einde
zelfontplooiing mogelijk te maken;
c. veilige en gezonde werkomstandigheden;
d. voldoende rust en ontspanning.
VIERDE AFDELING
PLICHTEN VAN DE STAAT MET BETREKKING
TOT RECHTEN VAN DE WERKNEMERS
Artikel 29
Het is de plicht van de Staat om de voorwaarden voor werk, beloning en rust,
waartoe de werknemers gerechtigd zijn aan te geven, in het bijzonder door:
a. regelingen te treffen ten aanzien van lonen, werktijden,
arbeidsomstandigheden en speciale werkercategorieën;
b. bijzondere bescherming te verlenen op het werk voor vrouwen tijdens en na
de zwangerschap, voor minderjarigen, minder validen en voor degenen, die
betrokken zijn bij werkzaamheden die bijzondere inspanning vereisen of die
werkzaam zijn in ongezonde of gevaarlijke omstandigheden.
VIJFDE AFDELING
VAKVERENIGINGSVRIJHEID
Artikel 30
1. Werknemers zijn vrij om vakverenigingen op te richten voor de behartiging
van hun rechten en belangen.
2. Bij de uitoefening van vakverenigingrechten worden zonder onderscheid de
volgende vrijheden gewaarborgd:
a. vrijheid om al dan niet lid te zijn van een vakvereniging;
b. het recht om deel te nemen aan vakverenigingsactiviteiten.
3. Vakverenigingen zullen worden beheerst door de beginselen van
democratische organisatie en bestuur, gebaseerd op regelmatige verkiezingen van
hun besturen middels geheime verkiezing.
ZESDE AFDELING
RECHTEN VAN VAKVERENIGINGEN EN
COLLECTIEVE OVEREENKOMSTEN
Artikel 31
1. De vakverenigingen zijn bevoegd om de rechten en belangen van de
werknemers die zij vertegenwoordigen te verdedigen en voor hen op te komen..
2. Vakverenigingen worden betrokken bij:
a. de voorbereiding van arbeidswetgeving;
b. de instelling van instituten van sociale zekerheid en andere instituten
die gericht zijn op het dienen van de belangen van werknemers;
c. de voorbereiding van en het toezicht op de uitvoering van economische en
sociale plannen.
3. Vakverenigingen hebben het recht om collectieve arbeidsovereenkomsten aan
te gaan.
De regels betreffende de bevoegdheid tot het aangaan van collectieve
arbeidsovereenkomsten en de werkingssfeer van hun bepalingen worden vastgesteld
bij wet.
ZESDE AFDELING A
RECHTEN VAN ONDERNEMERS
Artikel 32
De belangenverenigingen van ondernemers zijn bevoegd om de rechten en
belangen van degenen die zij vertegenwoordigen te verdedigen en om voor hen op
te komen.
ZEVENDE AFDELING
STAKINGSRECHT
Artikel 33
Het stakingsrecht wordt erkend behoudens de beperkingen die uit het recht
voortvloeien.
ACHTSTE AFDELING
RECHT OP EIGENDOM
Artikel 34
1. Eigendom, zowel van de gemeenschap als van het individu, vervult een
maatschappelijke functie. Een ieder heeft het recht op ongestoord genot van zijn
eigendom behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien.
2. Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang volgens regels
bij wet te stellen en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling.
3. Schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval
van nood, onverwijlde onteigening geboden is.
4. In gevallen bij of krachtens de wet bepaald, bestaat recht op
schadevergoeding, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegde gezag
wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht
wordt beperkt.
NEGENDE AFDELING
HET GEZIN
Artikel 35
1. Het gezin wordt erkend en beschermd.
2. Man en Vrouw zijn voor de wet gelijk.
3. Ieder kind heeft recht op bescherming zonder enige vorm van
discriminatie.
4. Ouders hebben ten aanzien van wettige en natuurlijke kinderen dezelfde
verantwoordelijkheden.
5. De Staat erkent de uitzonderlijke waarde van het moederschap.
6. Werkende vrouwen hebben recht op zwangerschapsverlof, met behoud van loon
of salaris.
TIENDE AFDELING
DE GEZONDHEID
Artikel 36
1. Een ieder heeft recht op gezondheid.
2. De Staat bevordert de algemene gezondheidszorg door systematische
verbetering van leef- en werkomstandigheden en geeft voorlichting ter
bescherming van de gezondheid.
ELFDE AFDELING
DE JEUGD
Artikel 37
1. Jeugdigen genieten bijzondere bescherming voor het genot van economische,
sociale en culturele rechten, waaronder begrepen:
a. toegang tot onderwijs, cultuur en werk;
b. beroepsscholing;
c. fysieke scholing, sport en vrijetijdsbesteding.
2. De belangrijkste doelstelling van het jeugdbeleid is de ontwikkeling van
de persoonlijkheid van de jonge mens en het gevoel van dienstbaarheid aan de
gemeenschap.
TWAALFDE AFDELING
ONDERWIJS EN CULTUUR
Artikel 38
1. Een ieder heeft recht op onderwijs en cultuurbeleving.
2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de Staat op
alle onderwijsinstellingen van publieke aard ter naleving van het nationaal
onderwijsbeleid en door de Staat vastgestelde normen betreffende het
onderwijs.
3. Het beoefenen van wetenschap en technologie is vrij.
4. De Staat bevordert het soort onderwijs en de omstandigheden, waaronder
schoolonderwijs en andere vormen van onderwijs kunnen bijdragen aan de
ontwikkeling van een democratische en sociaalrechtvaardige samenleving.
5. De Staat bevordert de democratisering van cultuur door het genot van
cultuur en culturele schepping aan te moedigen en middels culturele en
recreationele verenigingen, voorlichtingsmedia en andere geschikte kanalen de
toegang van alle burgers tot die culturele scheppingen te verzekeren.
DERTIENDE AFDELING
ONDERWIJS
Artikel 39
1. De Staat erkent en waarborgt het recht van alle burgers op onderwijs en
biedt hun gelijke kansen op scholing.
2. Bij de uitvoering van zijn onderwijsbeleid is het de plicht van de Staat
om:
a. verplicht en vrij algemeen lager onderwijs te verzekeren;
b. duurzaam onderwijs te verzekeren en analfabetisme op te heffen;
c. alle burgers, in overeenstemming met hun capaciteiten toegang tot de
hoogste niveaus van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en kunstzinnige
schepping mogelijk te maken;
d. in fasen, vrij onderwijs op alle niveaus te verstrekken;
e. het onderwijs af te stemmen op de productieve en sociale behoeften van de
samenleving.
|