2005 No. 23STAATSBLAD
van de
REPUBLIEK SURINAME
RESOLUTIE van 16 maart 2005 no. 3648/05, houdende plaatsing in het Staatsblad van de Republiek Suriname van de geldende tekst van de Grondwet van de Republiek Suriname.
Op voordracht van de Minister van Justitie en Politie.
Gelet op het Besluit Taakomschrijving Departementen 1991 (S.B. 1991 no. 58, zoals gewijzigd bij S.B. 2002 no. 16).
Overwegende, dat het wenselijk is, de geldende tekst van de Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no. 116, zoals gewijzigd bij S.B. 1992 no. 38) in het Staatsblad van de Republiek Suriname op te nemen, teneinde de raadpleging daarvan te vergemakelijken.
BESLUIT :
I. Te bepalen, dat de geldende tekst van de Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no. 116), zoals zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij Wet van 8 april 1992 (S.B. 1992 no. 38), nevens afschrift van deze resolutie, in het Staatsblad van de Republiek Suriname zal worden geplaatst.
II. Afschrift van deze resolutie te zenden aan de Voorzitter van De Nationale Assemblée, de Voorzitter van de Rekenkamer van Suriname, de President van het Hof van Justitie van Suriname, de Procureur-Generaal bij het Hof van Justitie, de Direkteuren van het Kabinet van de President van de Republiek Suriname, de Direkteur van het Kabinet van de Vice-President van de Republiek Suriname, de Direkteur van Justitie en Politie, de Direkteur van Binnenlandse Zaken en de overige Departementsdirekteuren.
Paramaribo, de 16e maart 2005,
R. R. VENETIAAN
Uitgegeven te Paramaribo, de 17e maart 2005
De Minister van Binnenlandse Zaken,
U. JOELLA - SEWNUNDUN
GELDENDE TEKST VAN DE GRONDWET
VAN DE REPUBLIEK SURINAME
GRONDWET VAN DE REPUBLIEK SURINAME (S.B.1987 no. 116), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijzigingen bij S.B. 1992 no. 38.
Preambule
Wij, het volk van Suriname,
Geïnspireerd door de liefde voor dit Land en het geloof in de kracht van de
Allerhoogste en geleid door de eeuwenlange strijd van ons volk tegen het
kolonialisme, welke werd beëindigd met de vestiging van de Republiek Suriname op
25 november 1975, in aanmerking nemende de staatsgreep van 25 februari 1980 en
de gevolgen daarvan, bewust van onze plicht elke vorm van buitenlandse
overheersing de bestrijden en te verhinderen,
Vastbesloten de nationale souvereiniteit, zelfstandigheid en integriteit te
verdedigen en te beschermen,
bewust van de wil, onze economische, sociale en culturele ontwikkeling in
volle vrijheid zelf te bepalen,
overtuigd van onze plicht de principes van vrijheid, gelijkheid en democratie
alsmede de fundamentele rechten en vrijheden van de mens te eerbiedigen en te
waarborgen,
bezield door de beleving van het burgerschap en departicipatie bij de opbouw,
de uitbouw en de instandhouding van een sociaalrechtvaardige samenleving,
vastbesloten met elkaar en met alle volkeren in de wereld samen te werken, op
grondslag van vrijheid, gelijkheid, vreedzame coëxistentie en internationale
solidariteit,
VERKLAREN PLECHTIG, ALS RESULTAAT VAN DE GEHOUDEN VOLKSRAADPLEGING, DE
VOLGENDE GRONDWET TE AANVAARDEN.
HOOFDSTUK I
DE SOUVEREINITEIT
EERSTE AFDELING
DE REPUBLIEK SURINAME
Artikel 1
1. De republiek Suriname is een democratische Staat gebaseerd op de
souvereiniteit van het volk en op eerbiediging en waarborging van fundamentele
rechten en vrijheden.
2. De Surinaamse Natie bepaalt haar economische, sociale en culturele
ontwikkeling in volle vrijheid.
TWEEDE AFDELING
GRONDGEBIED
Artikel 2
1. Suriname omvat het grondgebied op het Zuid-Amerikaans continent dat als
zodanig historisch is bepaald.
2. De Staat vervreemdt geen grondgebied of souvereiniteitsrechten die hij
daarover uitoefent.
3. De uitgestrektheid en grenzen van de territoriale wateren en de rechten
van Suriname op het aangrenzende continentale plateau en de economische zone
worden vastgesteld bij wet.
DERDE AFDELING
NATIONALITEIT
Artikel 3
1. Wie Surinamer en ingezetene is, wordt bij wet bepaald.
2. Naturalisatie wordt bij wet geregeld.
3. Alle Surinamers worden in Suriname toegelaten en zijn vrij zich binnen
Suriname te verplaatsen en te verblijven behoudens in de gevallen, bij de wet
bepaald.
4. Alle Surinamers zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.
5. De wet stelt vast in welke openbare ambten vreemdelingen kunnen worden
benoemd.
6. De toelating en de uitzetting van vreemdelingen worden geregeld bij
wet.
7. De wet stelt regels vast omtrent de uitlevering van vreemdelingen;
uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag en overeenkomstig de wijze
bij wet vastgesteld.
VIERDE AFDELING
STAAT EN MAATSCHAPPIJ
Artikel 4
De zorg van de Staat is gericht op:
a. de opbouw en instandhouding van een nationaal economie vrij van
buitenlandse overheersing;
b. de bestaanszekerheid van de gehele bevolking;
c. voldoende werkgelegenheid onder garanties van vrijheid en
gerechtigheid;
d. het deelhebben van een ieder aan de economische, sociale en culturele
ontwikkeling en vooruitgang;
e. de participatie bij de beleving van het burgerschap bij de opbouw, de
uitbouw en de instandhouding van een rechtvaardige samenleving;
f. de waarborging van de nationale eenheid en souvereiniteit.
HOOFDSTUK II
ECONOMISCHE DOELSTELLINGEN
Artikel 5
1. De economische doelstellingen van de Republiek Suriname zijn gericht op de
vestiging van een nationale economie, vrij van buitenlandse overheersing en in
het belang van de Surinaamse natie.
2. Het economisch systeem waarbinnen de sociaal-economische ontwikkeling
plaatsvindt, wordt gekenmerkt door gezamenlijk, gelijktijdig en gelijkwaardig
functioneren van staatsbedrijven, particuliere ondernemingen waarin de Staat en
particulieren gezamenlijk deelnemen en coöperatieve ondernemingen,
overeenkomstig ter zake geldende wettelijke regels.
3. Het is de plicht van de Staat om alle ondernemingsgewijze productie zoveel
mogelijk te bevorderen en te waarborgen.
HOOFDSTUK III
SOCIALE DOELSTELLINGEN
Artikel 6
De sociale doelstellingen van de Staat zijn gericht op:
a. het identificeren van de ontwikkelingsmogelijkheden van de eigen
natuurlijke omgeving en het vergroten van de capaciteiten om die mogelijkheden
in toenemende mate te vergroten;
b. het garanderen van de deelname van de samenleving aan het politieke leven
onder andere door nationale, regionale en sectorale participatie;
c. het garanderen van een politiekvoering die strekt tot verhoging van
welzijn en welvaart van de samenleving, gebaseerd op sociale rechtvaardigheid,
de integrale en evenwichtige ontwikkeling van Staat en maatschappij;
d. een rechtvaardige verdeling van het nationaal inkomen, gericht op een
rechtvaardige spreiding van welzijn en welvaart over alle lagen van de
bevolking;
e. regionale spreiding van leefvoorzieningen en economische activiteiten;
f. het bevorderen van medezeggenschap van de medewerkers in bedrijven en
werkeenheden bij het nemen van beslissingen omtrent de productie, de economische
ontwikkeling en de planning;
g. het scheppen en het bevorderen van condities, nodig voor de bescherming
van de natuur en voor het behoud van de ecologische balans.
HOOFDSTUK IV
INTERNATIONALE BEGINSELEN
Artikel 7
1. De Republiek Suriname erkent en respecteert het recht van de volkeren op
zelfbeschikking en nationale onafhankelijkheid op basis van gelijkwaardigheid,
souvereiniteit en wederzijdse belangen.
2. De Republiek Suriname bevordert de ontwikkeling van de internationale
rechtsorde en is voorstander van de vreedzame beslechting van internationale
geschillen.
3. De Republiek Suriname wijst iedere gewapende agressie, elke vorm van
politieke en economische druk, als ook iedere directe of indirecte inmenging in
de binnenlandse aangelegenheden van andere Staten af.
4. De Republiek Suriname bevordert de solidariteit en samenwerking met andere
volkeren in de strijd tegen kolonialisme, neokolonialisme, racisme, genocide en
in de strijd voor nationale bevrijding, vrede en sociale vooruitgang.
5. De Republiek Suriname bevordert de participatie in internationale
organisaties met het doel vreedzame coëxistentie, vrede en vooruitgang voor de
mensheid te verwezenlijken.
HOOFDSTUK V
GRONDRECHTEN
PERSOONLIJKE RECHTEN EN VRIJHEDEN
Artikel 8
1. Allen die zich op het grondgebied van Suriname bevinden hebben gelijke
aanspraak op bescherming van personen en goederen.
2. Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst,
afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale
omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden.
Artikel 9
1. Een ieder heeft recht op fysieke, psychische en morele integriteit.
2. Niemand mag worden onderworpen aan folteringen, vernederende of
onmenselijke behandeling of straf.
Artikel 10
Een ieder heeft bij aantasting van zijn rechten en vrijheden aanspraak op een
eerlijke en openbare behandeling van zijn klacht binnen redelijke termijn door
een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Artikel 11
Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem
aanwijst.
Artikel 12
1. Een ieder kan zich in rechte doen bijstaan.
2. De wet stelt regels omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder
draagkrachtigen.
Artikel 13
De burgerlijke dood of verbeurdverklaring van alle goederen van de
veroordeelde kan niet als straf of als gevolg van straf worden bedreigd.
Artikel 14
Een ieder heeft het recht op leven. Dit recht wordt beschermd door de
wet.
Artikel 15
Niemand kan worden gedwongen dwangarbeid of verplichte arbeid te
verrichten.
Artikel 16
1. Een ieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.
2. Niemand zal van zijn vrijheid worden beroofd, anders dan op gronden en
volgens procedures, bij wet bepaald.
3. Een ieder die van zijn vrijheid is beroofd heeft recht op een behandeling
overeenkomstig de menselijke waardigheid.
Artikel 17
1. Een ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn gezin,
zijn woning en van zijn eer en goede naam.
2. In niemands woning mag tegen zijn wil worden binnengetreden dan op last
van een macht die tot het geven van die last bij wet bevoegd is verklaard en met
inachtneming van de bij wet voorgeschreven normen.
3. Het brief-, telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar, behalve in
gevallen bij wet bepaald.
Artikel 18
Een ieder heeft recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Artikel 19
Een ieder heeft het recht om door de drukpers of andere communicatiemiddelen
zijn gedachten of gevoelens te openbaren en zijn mening te uiten, behoudens
ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Artikel 20
Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vereniging en vergadering,
met inachtneming van bij wet vast te stellen bepalingen in het belang van de
openbare orde, veiligheid, gezondheid en goede zeden.
Artikel 21
1. Het recht van vreedzame betoging wordt erkend.
2. De uitoefening van dit recht kan in het belang der openbare orde,
veiligheid, gezondheid en goede zeden bij wet aan regel en beperking worden
onderworpen.
Artikel 22
1. Een ieder heeft het recht om verzoeken schriftelijk bij het bevoegde gezag
in te dienen.
2. De wet regelt de procedure voor de behandeling daarvan.
Artikel 23
In geval van oorlog, oorlogsgevaar, staat van beleg of een andere
uitzonderingstoestand of om reden van staatsveiligheid, openbare orde en goede
zeden kunnen de in de Grondwet genoemde rechten bij de wet worden onderworpen
aan de beperkingen, welke gedurende een bepaalde periode, afhankelijk van de
situatie, van kracht zullen zijn, met inachtneming van de terzake geldende
internationale bepalingen.
HOOFDSTUK VI
SOCIALE, CULTURELE EN ECONOMISCHE
RECHTEN EN PLICHTEN
EERSTE AFDELING
RECHT OP ARBEID
Artikel 24
De Staat draagt zorg voor het scheppen van omstandigheden, waardoor een
optimale bevrediging van de basisbehoeften aan werk, voeding, gezondheidszorg,
onderwijs, energie, kleding en communicatie verkregen wordt.
Artikel 25
Arbeid is het belangrijkste middel voor de ontplooiing van de mens en een
belangrijke bron van welvaart.
Artikel 26
1. Een ieder heeft recht op werk, in overeenstemming met zijn capaciteit.
2.De plicht om te werken is onlosmakelijk verbonden aan het recht op
werk.
3. Een ieder heeft het recht van vrije keuze van beroep en werk, behoudens
bepalingen, opgelegd bij wet.
4. Een ieder heeft recht op initiatief voor economische productie.
TWEEDE AFDELING
STAATSZORG VOOR DE ARBEID
Artikel 27
1. Het is de plicht van de Staat om het recht op werk zoveel mogelijk te
waarborgen door:
a. een planmatig beleid te voeren, gericht op volledige werkgelegenheid;
b. ontslag zonder gegronde redenen of om politieke of ideologische gronden te
verbieden;
c. gelijkheid van kansen bij de keuze van beroep en soort werk te garanderen,
alsmede te verbieden dat toegang tot enige functie of beroep wordt verhinderd of
beperkt op grond van iemands geslacht;
d. beroepsopleiding voor werknemers te bevorderen.
2. De Staat draagt zorg voor het scheppen van de omstandigheden voor de
optimale bevordering van initiatieven voor de economische productie.
DERDE AFDELING
RECHTEN VAN WERKNEMERS
Artikel 28
Alle werknemers zijn, ongeacht leeftijd, geslacht, ras, nationaliteit,
godsdienst of politieke overtuiging, gerechtigd tot:
a. beloning voor hun werk naar gelang van hoeveelheid, aard, kwaliteit en
ervaring op basis van het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid;
b. het verrichten van hun taak onder menswaardige omstandigheden, ten einde
zelfontplooiing mogelijk te maken;
c. veilige en gezonde werkomstandigheden;
d. voldoende rust en ontspanning.
VIERDE AFDELING
PLICHTEN VAN DE STAAT MET BETREKKING
TOT RECHTEN VAN DE WERKNEMERS
Artikel 29
Het is de plicht van de Staat om de voorwaarden voor werk, beloning en rust,
waartoe de werknemers gerechtigd zijn aan te geven, in het bijzonder door:
a. regelingen te treffen ten aanzien van lonen, werktijden,
arbeidsomstandigheden en speciale werkercategorieën;
b. bijzondere bescherming te verlenen op het werk voor vrouwen tijdens en na
de zwangerschap, voor minderjarigen, minder validen en voor degenen, die
betrokken zijn bij werkzaamheden die bijzondere inspanning vereisen of die
werkzaam zijn in ongezonde of gevaarlijke omstandigheden.
VIJFDE AFDELING
VAKVERENIGINGSVRIJHEID
Artikel 30
1. Werknemers zijn vrij om vakverenigingen op te richten voor de behartiging
van hun rechten en belangen.
2. Bij de uitoefening van vakverenigingrechten worden zonder onderscheid de
volgende vrijheden gewaarborgd:
a. vrijheid om al dan niet lid te zijn van een vakvereniging;
b. het recht om deel te nemen aan vakverenigingsactiviteiten.
3. Vakverenigingen zullen worden beheerst door de beginselen van
democratische organisatie en bestuur, gebaseerd op regelmatige verkiezingen van
hun besturen middels geheime verkiezing.
ZESDE AFDELING
RECHTEN VAN VAKVERENIGINGEN EN
COLLECTIEVE OVEREENKOMSTEN
Artikel 31
1. De vakverenigingen zijn bevoegd om de rechten en belangen van de
werknemers die zij vertegenwoordigen te verdedigen en voor hen op te komen..
2. Vakverenigingen worden betrokken bij:
a. de voorbereiding van arbeidswetgeving;
b. de instelling van instituten van sociale zekerheid en andere instituten
die gericht zijn op het dienen van de belangen van werknemers;
c. de voorbereiding van en het toezicht op de uitvoering van economische en
sociale plannen.
3. Vakverenigingen hebben het recht om collectieve arbeidsovereenkomsten aan
te gaan.
De regels betreffende de bevoegdheid tot het aangaan van collectieve
arbeidsovereenkomsten en de werkingssfeer van hun bepalingen worden vastgesteld
bij wet.
ZESDE AFDELING A
RECHTEN VAN ONDERNEMERS
Artikel 32
De belangenverenigingen van ondernemers zijn bevoegd om de rechten en
belangen van degenen die zij vertegenwoordigen te verdedigen en om voor hen op
te komen.
ZEVENDE AFDELING
STAKINGSRECHT
Artikel 33
Het stakingsrecht wordt erkend behoudens de beperkingen die uit het recht
voortvloeien.
ACHTSTE AFDELING
RECHT OP EIGENDOM
Artikel 34
1. Eigendom, zowel van de gemeenschap als van het individu, vervult een
maatschappelijke functie. Een ieder heeft het recht op ongestoord genot van zijn
eigendom behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien.
2. Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang volgens regels
bij wet te stellen en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling.
3. Schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval
van nood, onverwijlde onteigening geboden is.
4. In gevallen bij of krachtens de wet bepaald, bestaat recht op
schadevergoeding, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegde gezag
wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht
wordt beperkt.
NEGENDE AFDELING
HET GEZIN
Artikel 35
1. Het gezin wordt erkend en beschermd.
2. Man en Vrouw zijn voor de wet gelijk.
3. Ieder kind heeft recht op bescherming zonder enige vorm van
discriminatie.
4. Ouders hebben ten aanzien van wettige en natuurlijke kinderen dezelfde
verantwoordelijkheden.
5. De Staat erkent de uitzonderlijke waarde van het moederschap.
6. Werkende vrouwen hebben recht op zwangerschapsverlof, met behoud van loon
of salaris.
TIENDE AFDELING
DE GEZONDHEID
Artikel 36
1. Een ieder heeft recht op gezondheid.
2. De Staat bevordert de algemene gezondheidszorg door systematische
verbetering van leef- en werkomstandigheden en geeft voorlichting ter
bescherming van de gezondheid.
ELFDE AFDELING
DE JEUGD
Artikel 37
1. Jeugdigen genieten bijzondere bescherming voor het genot van economische,
sociale en culturele rechten, waaronder begrepen:
a. toegang tot onderwijs, cultuur en werk;
b. beroepsscholing;
c. fysieke scholing, sport en vrijetijdsbesteding.
2. De belangrijkste doelstelling van het jeugdbeleid is de ontwikkeling van
de persoonlijkheid van de jonge mens en het gevoel van dienstbaarheid aan de
gemeenschap.
TWAALFDE AFDELING
ONDERWIJS EN CULTUUR
Artikel 38
1. Een ieder heeft recht op onderwijs en cultuurbeleving.
2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de Staat op
alle onderwijsinstellingen van publieke aard ter naleving van het nationaal
onderwijsbeleid en door de Staat vastgestelde normen betreffende het
onderwijs.
3. Het beoefenen van wetenschap en technologie is vrij.
4. De Staat bevordert het soort onderwijs en de omstandigheden, waaronder
schoolonderwijs en andere vormen van onderwijs kunnen bijdragen aan de
ontwikkeling van een democratische en sociaalrechtvaardige samenleving.
5. De Staat bevordert de democratisering van cultuur door het genot van
cultuur en culturele schepping aan te moedigen en middels culturele en
recreationele verenigingen, voorlichtingsmedia en andere geschikte kanalen de
toegang van alle burgers tot die culturele scheppingen te verzekeren.
DERTIENDE AFDELING
ONDERWIJS
Artikel 39
1. De Staat erkent en waarborgt het recht van alle burgers op onderwijs en
biedt hun gelijke kansen op scholing.
2. Bij de uitvoering van zijn onderwijsbeleid is het de plicht van de Staat
om:
a. verplicht en vrij algemeen lager onderwijs te verzekeren;
b. duurzaam onderwijs te verzekeren en analfabetisme op te heffen;
c. alle burgers, in overeenstemming met hun capaciteiten toegang tot de
hoogste niveaus van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en kunstzinnige
schepping mogelijk te maken;
d. in fasen, vrij onderwijs op alle niveaus te verstrekken;
e. het onderwijs af te stemmen op de productieve en sociale behoeften van de
samenleving.
HOOFDSTUK VII
ECONOMISCHE ORDENING
Artikel 40
Ter bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling naar een
sociaalrechtvaardige samenleving wordt bij wet een ontwikkelingsplan
vastgesteld, met inachtneming van de nationale en sociaal-economische
doelstellingen van de Staat.
Artikel 41
Natuurlijke rijkdommen en hulpbronnen zijn eigendom van de natie en dienen te
worden ingezet in de economische, sociale en culturele ontwikkeling. De natie
heeft het onvervreemdbaar recht om volledig bezit te nemen van de natuurlijke
hulpbronnen, ten einde deze aan te wenden ten behoeve van de economische,
sociale en culturele ontwikkeling van Suriname.
Artikel 42
1. De wet waarborgt, dat de wijze van uitoefening van handel en industrie
niet strijdig is met de nationale doelstellingen, het algemeen belang en met
name de openbare orde, gezondheid, goede zeden en staatsveiligheid.
2. Het deviezenverkeer wordt bij wet geregeld.
Artikel 43
Voorzieningen ter bevordering van investeringen in de productieve sector
worden bij wet vastgesteld.
Artikel 44
Het recht op industrieel eigendom wordt bij wet geregeld.
HOOFDSTUK VIII
SOCIALE ORDENING
Artikel 45
De sociale ordening rust in beginsel op een samenleving, waarin alle
Surinamers dezelfde rechten en plichten hebben.
Artikel 46
De Staat schept de condities, welke ten grondslag liggen aan de vorming van
burgers die in staat zijn op democratische en effectieve wijze te participeren
in het ontwikkelingsproces van de natie.
Artikel 47
De Staat bewaart en beschermt de culturele erfenis van Suriname, stimuleert
het behoud hiervan en bevordert het beoefenen van wetenschap en technologie in
het kader van de nationale ontwikkelingsdoeleinden.
Artikel 48
1. De Staat oefent toezicht uit op het fabriceren, voorhanden hebben en
verhandelen van chemische, biologische, pharmaceutische en andere producten,
bestemd voor consumptie, medische behandeling en diagnose.
2. De Staat oefent toezicht uit op alle medische beroepen, het beroep van
apotheker en andere paramedische praktijken.
3. Het toezicht op de in het eerste en tweede lid genoemde producten en
beroepen, wordt bij de wet geregeld.
Artikel 49
Bij wet wordt een huisvestingsplan vastgesteld, gericht op het in voldoende
mate voorzien in betaalbare woningen en staatscontrole op de aanwending van
onroerend goed voor volkshuisvesting.
Artikel 50
Het beleid inzake sociale zekerheid voor weduwen, wezen, bejaarden, invaliden
en arbeidsongeschikten wordt bij wet aangegeven.
Artikel 51
De Staat draagt zorg voor het toegankelijk maken van de instituten voor
rechtshulp ten behoeve van rechtszoekenden.
HOOFDSTUK IX
BEGINSELEN VAN DE DEMOCRATISCHE STAATSORDENING
EERSTE AFDELING
POLITIEKE DEMOCRATIE
Artikel 52
1.De politieke macht berust bij het volk en wordt uitgeoefend in
overeenstemming met de Grondwet.
2. De politieke democratie kenmerkt zich door participatie en representatie
van het Surinaamse volk, welke tot uitdrukking komen door de deelname van het
volk aan het vaststellen van een democratisch politiek stelsel, alsmede door
deelname in wetgeving en bestuur, gericht op het handhaven en uitbouwen van dit
stelsel.
De politieke democratie schept voorts de voorwaarden voor deelname van het
volk aan algemene, vrije en geheime verkiezingen ter samenstelling van de
volksvertegenwoordigende organen en van de Regering.
3. De verantwoordingsplicht ten opzichte van het volk en controle op het
overheidshandelen door organen die daartoe zijn ingesteld en het terugroeprecht
ten aanzien van gekozen volksvertegenwoordigers zijn waarborg voor een
waarachtige democratie.
TWEEDE AFDELING
POLITIEKE ORGANISATIES
Artikel 53
1. De Staat erkent de bevoegdheid van de burgers om politieke organisaties op
te richten, behoudens de beperkingen die uit het recht voortvloeien.
2. Politieke organisaties moeten de nationale souvereiniteit en de democratie
respecteren.
3. Bij het uitoefenen van haar bevoegdheden moeten de politieke organisaties
het navolgende in acht nemen:
a. de doelstellingen mogen niet strijdig en onverenigbaar zijn met de
Grondwet en met de wetten;
b. de organisaties moeten voor elke Surinaamse burger, die voldoet aan de
door de wet te stellen criteria, toegankelijk zijn, mits deze de beginselen van
de partij onderschrijft;
c. de interne organisatie moet democratisch zijn, hetgeen onder meer tot
uitdrukking dient te worden gebracht door:
- regelmatige bestuursverkiezingen;
- het vereiste dat voorgedragen kandidaten voor de volksvertegenwoordigingen
binnen de partijstructuren moeten zijn verkozen;
d. de kiezers in staat te stellen kennis te kunnen nemen van het
beginselprogramma en het verkiezingsprogramma van de politieke organisaties;
e. jaarlijkse publicaties van inkomstenbronnen en rekeningen in het
Advertentieblad van de Republiek Suriname en tenminste een dagblad;
f. het functioneren moet beantwoorden aan de beginselen van behoorlijk
bestuur, alsmede aan de gestelde wettelijke regels voor de waarborging van de
openbaarheid en inzichtelijkheid;
g. het samenstellen van een programma, met als enig doel de behartiging van
het nationaal belang.
DERDE AFDELING
BASISPRINCIPES VOOR HET FUNCTIONEREN VAN DE
STAATSORGANEN
Artikel 54
1. De Staat is verplicht de kiesgerechtigden te registreren en voor deelname
aan verkiezingen op te roepen.
De kiezersregistratie zal niet voor enig ander doel dienen.
Kiesgerechtigden zijn verplicht aan de kiezersregistratie medewerking te
verlenen.
2. Voor de organisatie en het functioneren van staatsorganen worden de
volgende basisprincipes in acht genomen:
a. beslissingen van hogere staatsorganen zijn bindend voor de lagere organen.
Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de Rechtsprekende Organen;
b. lagere staatsorganen zijn verantwoording verschuldigd aan de hogere en
moeten rekenschap geven van hun werk;
c. de administratieve en uitvoerende organen zijn onderworpen aan de controle
van de vertegenwoordigende lichamen;
d. de vrijheid van discussie, kritiek en erkenning van de minderheid door de
meerderheid gelden in alle colleges en organen van de Staat;
e. politieke ambtsdragers zijn burgerrechtelijk en strafrechtelijk
aansprakelijk voor hun handelen en nalaten;
f. politieke ambtsdragers hebben de plicht om hun taak uit te oefenen in het
algemeen belang;
g. niemand wordt in een politiek ambt voor het leven benoemd of gekozen;
h. de centrale overheid draagt zorg voor een goede organisatie van
regelmatige voorlichting over het staatsbeleid en het staatsbestuur, ten einde
het volk optimaal in de bestuursstructuren te doen participeren.
De lagere overheid is gehouden om een communicatieproces naar het volk toe op
te bouwen, in het belang van het publiekgericht maken van het bestuur en de
deelname in het beleid.
HOOFDSTUK X
DE NATIONALE ASSEMBLEE
EERSTE AFDELING
DE INRICHTING EN SAMENSTELLING VAN DE
NATIONALE ASSEMBLEE
Artikel 55
1. De Nationale Assemblee vertegenwoordigt het volk van de Republiek Suriname
en brengt de souvereine wil van de natie tot uitdrukking.
2. De Nationale Assemblee is het hoogste orgaan van de Staat.
TWEEDE AFDELING
VERKIEZING VAN DE LEDEN VAN DE
NATIONALE ASSEMBLEE
Artikel 56
1. De leden van De Nationale Assemblee worden gekozen voor een
zittingsperiode van vijf jaren.
2. Deze zittingsperiode van vijf jaren mag slechts bij wet worden verlengd,
in geval van oorlog of andere buitengewone omstandigheden, die het houden van
een verkiezing verhinderen.
Artikel 57
1. De leden van De Nationale Assemblee worden rechtstreeks gekozen door de
ingezetenen die de Surinaamse nationaliteit bezitten en de leeftijd van achttien
jaren hebben bereikt.
2. Iedere kiezer brengt slechts één stem uit.
Artikel 58
Van de uitoefening van het kiesrecht zijn uitgesloten:
a. zij, die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak het kiesrecht
missen;
b. zij, die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd;
c. zij, die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens
krankzinnigheid of zwakheid van vermogens de beschikking of het beheer over hun
goederen hebben verloren.
Artikel 59
Verkiesbaar zijn de ingezetenen die de Surinaamse nationaliteit bezitten, de
leeftijd van eenentwintig jaren hebben bereikt en niet op de in het vorige
artikel onder a en c genoemde gronden van de uitoefening van het kiesrecht zijn
uitgesloten.
Artikel 60
Alles wat verder het kiesrecht betreft, de instelling van een onafhankelijk
kiesbureau en zijn bevoegdheden, de indeling van Suriname in kiesdistricten, de
verdeling van de zetels van De Nationale Assemblee per kiesdistrict en de
methoden, volgens welke de regeling van de zeteltoewijzing, worden geregeld bij
wet. Deze wet dient met 2/3 meerderheid te worden aangenomen.
DERDE AFDELING
LIDMAATSCHAP VAN DE NATIONALE ASSEMBLEE
Artikel 61
1. De Nationale Assemblee bestaat uit 51 leden die per district op grond van
algemene, vrije en geheime verkiezingen krachtens het stelsel van evenredige
vertegenwoordiging bij grootste gemiddelde en voorkeursstemmen worden
gekozen.
2. Personen, die zich in een district kandidaat hebben gesteld ter verkiezing
tot afgevaardigde naar De Nationale Assemblee moeten in het desbetreffende
district wonen en hun hoofd- of werkelijk verblijf aldaar hebben en wel
gedurende twee jaren voorafgaand aan de verkiezingen.
Artikel 62
De wet bepaalt voor welke ambten het lidmaatschap van De Nationale Assemblee
non-activiteit tot gevolg heeft.
Artikel 63
Vervallen.
Artikel 64
De zittingsperiode van De Nationale Assemblee en die van de andere
representatieve organen op plaatselijk en districtsniveau vallen zoveel mogelijk
samen.
Artikel 65
Bij het aanvaarden van hun ambt leggen de leden de volgende eed of verklaring
en belofte af:
"Ik zweer (verklaar), dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam
of welk voorwendsel ook, in verband met mijn verkiezing tot lid van De Nationale
Assemblee aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal
geven of beloven.
Ik zweer (beloof) dat ik, om iets hoegenaamd in dit ambt te doen of te laten,
van niemand hoegenaamd enige belofte of geschenken zal aannemen, middellijk of
onmiddellijk.
Ik zweer (beloof), dat ik het ambt van Assembleelid nauwgezet zal
vervullen.
Ik zweer (beloof), dat ik het welzijn van Suriname naar mijn beste vermogen
zal bevorderen.
Ik zweer (beloof) gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan alle andere
wettelijke regelingen.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Republiek Suriname.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (Dat verklaar en beloof ik").
Artikel 66
Uiterlijk binnen dertig dagen nadat de leden van De Nationale Assemblee zijn
gekozen, komt dit orgaan in vergadering bijeen onder voorzitterschap van het
oudste lid in jaren, en bij verhindering of ontstentenis door telkens het op één
na oudste lid. In deze vergadering onderzoekt De Nationale Assemblee de
geloofsbrieven van haar nieuwe leden en beslist over de geschillen, welke
aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelf opkomen, een en ander volgens
regelen door de wet te stellen.
Indien er meerdere leden zijn, die aanmerking zouden kunnen komen voor
aanwijzing als oudste lid, beslist het lot wie van hen als de fungerende
voorzitter optreedt.
Artikel 67
1. Het in het voorgaande artikel genoemde oudste lid legt, voorafgaande aan
deze vergadering, in handen van de President de voorgeschreven eed of verklaring
en belofte af, waarna hij de overige vijftig leden beëdigt. Hierna gaat de
vergadering over tot het kiezen van een voorzitter en een vice-voorzitter van De
Nationale Assemblee, die onmiddellijk hun functies aanvaarden.
2. De voorzitter legt ten overstaan van De Nationale Assemblee, in handen van
de fungerend voorzitter, de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af.
3. Indien de fungerend voorzitter tot voorzitter wordt gekozen, legt hij ten
overstaan van De Nationale Assemblee de voorgeschreven eed of verklaring en
belofte af in handen van de vice-voorzitter.
VIERDE AFDELING
BEEINDIGING VAN HET LIDMAATSCHAP
VAN DE NATIONALE ASSEMBLEE
Artikel 68
1. Het lidmaatschap van De Nationale Assemblee eindigt door:
a. overlijden;
b. ontslag op eigen verzoek;
c. terugroeping van het lid op de wijze bij wet te bepalen;
d. het ontstaan van omstandigheden, die de verkiesbaarheid uitsluiten;
e. benoeming tot minister of onderminister;
f. afwezigheid gedurende een aaneengesloten periode van vijf maanden;
g. veroordeling wegens misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak tot een vrijheidsstraf van tenminste vijf maanden.
2. Het lidmaatschap van De Nationale Assemblee is onverenigbaar met het
ministerschap en het onderministerschap, met dien verstande dat bij verkiezing
van een minister of onderminister tot lid van De Nationale Assemblee, ten
hoogste drie maanden na zijn toelating tot De Nationale Assemblee het ambt van
minister of onderminister met het lidmaatschap van De Nationale Assemblee kan
worden verenigd.
3. Nadere regelen omtrent het verlies van het lidmaatschap van De Nationale
Assemblee kunnen bij wet worden vastgesteld.
HOOFDSTUK XI
DE WETGEVENDE MACHT
EERSTE AFDELING
UITOEFENING VAN DE WETGEVENDE MACHT
Artikel 69
De Wetgever, de Regering en de overige overheidsorganen nemen de bepalingen
van de Grondwet in acht.
Artikel 70
De Wetgevende Macht wordt door De Nationale Assemblee en de Regering
gezamenlijk uitgeoefend.
TWEEDE AFDELING
BEVOEGDHEDEN VAN DE NATIONALE ASSEMBLEE
Artikel 71
1. De Nationale Assemblee is bevoegd te beslissen over alle wetsontwerpen,
die aan haar ter goedkeuring worden voorgelegd.
2. De Nationale Assemblee is bevoegd besluiten te nemen bij 2/3 meerderheid
omtrent het houden van een verenigde volksvergadering of een volksraadpleging in
de gevallen waarin De Nationale Assemblee zulks nodig acht, onverminderd het
bepaalde in artikel 181 lid 2.
3. De Nationale Assemblee stelt haar Reglement van Orde vast. Dit Reglement
van Orde, waarin ook procedureregels voor de Verenigde Volksvergadering zijn
opgenomen, wordt door middel van een staatsbesluit bekend gemaakt.
Artikel 72
Onverminderd hetgeen elders in de Grondwet voor regeling bij wet is
voorbehouden, dienen de volgende onderwerpen in ieder geval bij wet te worden
vastgesteld:
a. verdragen, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 104;
b. de wijziging van de Grondwet;
c. de afkondiging en beëindiging van de oorlogstoestand, de burgerlijke of
militaire uitzonderingstoestand;
d. de vaststelling en wijziging van de politiekadministratieve indeling van
de Republiek Suriname;
e. het vaststellen van de uitgestrektheid van de grenzen van de territoriale
wateren en de rechten van de Republiek Suriname op het aangrenzende continentale
plateau en de economische zone;
f. de instelling van een ontwikkelingsorgaan voor de nationale
ontwikkeling;
g. het verlenen van amnestie of abolitie.
Artikel 73
Het te voeren sociaal-economisch en politiek beleid van de Regering behoeft
de voorafgaande goedkeuring van De Nationale Assemblee.
UITVOERENDE TAKEN VAN
DE NATIONALE ASSEMBLEE
Artikel 74
De Nationale Assemblee heeft de volgende uitvoerende taken:
a. het kiezen en het besluit tot tussentijds doen aftreden van de President
en de Vice-president.
b. het voordragen voor benoeming aan de President van de voorzitter, de
ondervoorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van het orgaan belast
met het toezicht en de controle op de besteding van de staatsfinanciën.
c. het voordragen voor benoeming aan de President van de leden en de
plaatsvervangende leden van het Constitutioneel Hof;
d. het benoemen, schorsen en ontslaan van haar griffier;
e. het organiseren van een Verenigde Volksvergadering.
DERDE AFDELING
BEHANDELING WETSONTWERPEN, RECHTEN
VAN AMENDEMENT, INITIATIEF,
INTERPELLATIE EN ENQUÊTE
Artikel 75
1. De President biedt de wetsontwerpen of andere voorstellen van de Regering
aan De Nationale Assemblee bij schriftelijke boodschap aan.
2. Aan de openbare beraadslaging over enig ingekomen voorstel van de Regering
gaat altijd een onderzoek vooraf.
3. De Nationale Assemblee bepaalt in haar Reglement van Orde de wijze waarop
dit onderzoek zal worden ingesteld.
Artikel 76
De Nationale Assemblee heeft het recht wijzigingen aan te brengen in de
wetsontwerpen van de Regering.
Artikel 77
1. Wanneer De Nationale Assemblee tot goedkeuring van het wetsontwerp
besluit, hetzij ongewijzigd, hetzij gewijzigd geeft zij daarvan kennis aan de
President.
2. Wanneer De Nationale Assemblee tot het niet goedkeuren van het wetsontwerp
besluit, geeft zij daarvan eveneens kennis aan de President, met het verzoek dit
wetsontwerp nader in overweging te nemen. Zoland De Nationale Assemblee nog niet
heeft beslist, blijft de President bevoegd het door hem aangeboden wetsontwerp
weder in te trekken.
Artikel 78
Ieder lid van De Nationale Assemblee heeft het recht ontworpen van wet aan De
Nationale Assemblee ter behandeling voor te leggen.
Artikel 79
De Nationale Assemblee heeft het recht van onderzoek, nader te regelen bij
wet.
Artikel 80
1. Alle ontwerpen van wet, door De Nationale Assemblee goedgekeurd en door de
President bekrachtigd,, verkrijgen kracht van wet na afkondiging.
2. De wetten zijn onschendbaar, behoudens het bepaalde in de artikelen 106,
137 en 144 lid 2.
VIERDE AFDELING
WERKWIJZE
Artikel 81
Jaarlijks, uiterlijk op de eerste werkdag in oktober, geeft de President in
een buitengewone vergadering van De Nationale Assemblee een uiteenzetting van
het door de Regering te voeren beleid.
Artikel 82
Alle vergaderingen van De Nationale Assemblee zijn openbaar, uitgezonderd die
bijzondere gevallen waarin zij besluit om achter gesloten deuren te
vergaderen.
Artikel 83
1. De Nationale Assemblee vangt haar beraadslagingen niet aan, noch besluit
zo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is.
2. Alle besluiten van De Nationale Assemblee worden genomen met gewone
meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen, met uitzondering van het
bepaalde in lid 3 van dit artikel en in de artikelen 60, 71 lid 2 en 84 lid
4.
3. Een meerderheid van ten minste 2/3 deel van het grondwettelijk aantal
leden van De Nationale Assemblee is vereist voor het nemen van een besluit
inzake:
a. het wijzigen van de Grondwet;
b. het wijzigen van de Kiesregeling, voor zover het de in artikel 60
aangegeven onderwerpen betreft;
c. het kiezen van de President;
d. het kiezen van de Vice-president;
e. het houden van een Verenigde Volksvergadering, behoudens het bepaald in
artikel 181 lid 2;
f. het houden van een volksraadpleging.
Artikel 84
1. Staken de stemmen in een vergadering, waarin allen, die op dat ogenblik
lid van De Nationale Assemblee zijn, aan de stemming hebben deelgenomen, dan
wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
2. Staken de stemmen in een vergadering, waarin niet allen, die op dat
ogenblik lid van De Nationale Assemblee zijn, aan de stemming hebben
deelgenomen, dan wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering
uitgesteld. In deze vergadering wordt bij het staken van de stemmen het voorstel
geacht niet te zijn aangenomen.
3. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping wanneer ten minste
vijf leden dit verlangen en alsdan mondeling doch bij het doen van een keuze of
voordracht van personen bij gesloten en ongetekende briefjes.
4. De vergadering kan met tenminste twee derde der uitgebrachte stemmen
besluiten, dat over een bepaalde zaak wordt gestemd bij gesloten en ongetekende
briefjes.
Artikel 85
1. De Regering geeft De Nationale Assemblee, hetzij schriftelijk, hetzij
mondeling de verlangde inlichtingen.
Zij kan door De Nationale Assemblee worden uitgenodigd om de vergadering bij
te wonen.
2. De Regering kan zowel de vergaderingen van De Nationale Assemblee als van
de Verenigde Volksvergadering bijwonen. Zij heeft in die vergaderingen een
raadgevende stem. Zij kan zich in de vergadering doen bijstaan door
deskundigen.
Artikel 86
De wet regelt de geldelijke voorzieningen ten behoeve van de leden en van de
gewezen leden van De Nationale Assemblee en hun nabestaanden.
Artikel 87
1. De Nationale Assemblee benoemt, schorst en ontslaat haar griffier. Deze
kan niet tevens lid van De Nationale Assemblee zijn.
2. De wet regelt zijn rechtspositie.
VIJDE AFDELING
ONSCHENDBAARHEID
Artikel 88
De voorzitter, de leden van De Nationale Assemblee, de Regering en de
deskundigen als bedoeld in artikel 85 lid 2 zijn niet strafrechterlijk
vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering hebben gezegd of aan haar
schriftelijk hebben overgelegd, tenzij zij daarmee openbaar maken wat in een
besloten vergadering of onder geheimhouding is gezegd of overgelegd.
Artikel 89
De Nationale Assemblee is gehouden de districtraden op de nader bij wet voor
te schrijven wijze te informeren over genomen besluiten of ingenomen standpunten
die hun districten betreffen.
HOOFDSTUK XII
DE PRESIDENT
EERSTE AFDELING
ALGEMEEN
Artikel 90
1. De President is Staatshoofd van de Republiek Suriname, Hoofd van de
Regering, Voorzitter van de Staatsraad en van de Veiligheidsraad.
2. Hij is verantwoording verschuldigd aan De Nationale Assemblee.
Artikel 91
1. De President en de Vice-president worden door De Nationale Assemblee voor
vijf jaren gekozen. De ambtstermijn van de President eindigt bij de beëdiging
van een nieuw gekozen President. Indien het ambt vacant wordt, begint voor de
daaropvolgend gekozen President een nieuwe ambtstermijn.
2. Het bepaalde in het voorafgaand lid is van overeenkomstige toepassing op
de Vice-president.
Artikel 92
1. Om tot President of Vice-president te kunnen worden gekozen moet een
kandidaat :
- de Surinaamse nationaliteit bezitten;
- de leeftijd van dertig jaren hebben bereikt;
- niet uitgesloten zijn van het passief en het actief kiesrecht;
- geen handelingen hebben verricht strijdig met de Grondwet.
2. Voorafgaand aan zijn kandidatuur moet hij tenminste zes jaren woonplaats
en hoofd- of werkelijk verblijf in Suriname hebben gehad.
Artikel 93
Bij de installatie leggen de President en de Vice-president ten overstaan van
De Nationale Assemblee, in handen van de voorzitter, de volgende eed of
verklaring en belofte af:
"Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of
welk voorwendsel ook, in verband met mijn verkiezing tot President van de
Republiek Suriname (Vice-president) aan iemand, wie hij ook zij, iets heb
gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in dit ambt te doen of te
laten, van niemand hoegenaamd enige belofte of geschenken zal aannemen zal
aannemen, middellijk of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof), dat ik bij de vervulling van het Presidentieel
(Vice-presidentieel) ambt, de belangen van land en volk met al mijn vermogen
zal voorstaan, waarnemen en bevorderen.
Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van de
Republiek Suriname naar mijn vermogen zal verdedigen en bewaren, dat ik de
algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van allen zal beschermen en tot de
instandhouding en de bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle
middelen zal aanwenden, welke de wetten en de omstandigheden te mijner
beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw President (Vice-president)
verschuldigd is.
Ik zweer (beloof) gehoorzaamheid aan de Grondwet en alle andere wettelijke
regelingen.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Republiek Suriname.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (Dat verklaar en beloof ik!)".
Artikel 94
De President en de Vice-president oefenen naast hun ambt geen andere
politiek-bestuurlijke overheidsambten uit, bekleden geen functies in het
bedrijfsleven of in de vakbeweging en oefenen evenmin andere beroepen uit.
Artikel 95
De President en de Vice-president mogen rechtstreeks noch zijdelings
deelhebber zijn in, noch borg zijn voor enige onderneming, ten grondslag
hebbende een overeenkomst, om winst of voordeel, aangegaan met de Staat of met
enig deel daarvan. Zij mogen, behalve openbare schuldbrieven, geen
schuldvorderingen ten laste van de Staat bezitten.
Artikel 96
De President en de Vice-president mogen rechtstreeks noch zijdelings
deelhebber zijn in enige concessie of onderneming van welke aard dan ook, in
Suriname gevestigd of aldaar haar bedrijf uitoefende.
Artikel 97
1. De President mag niet in de betrekking van huwelijk of bloedverwantschap
of aanverwantschap, tot de tweed graad ingesloten staan tot de Vice-president,
de ministers, de onderministers, de leden van de Staatsraad en de voorzitter,
ondervoorzitter en leden van het orgaan dat belast is met het toezicht en de
controle op de besteding van staatsfinanciën.
2. Hij, die na zijn verkiezing in de verboden graad van aanverwantschap
geraakt, behoudt zijn ambt niet dan na bij de wet verleend verlof.
Artikel 98
Het ambt van de President wordt waargenomen door de Vice-president:
a. indien de President buiten staat is verklaard zijn bevoegdheden uit te
oefenen;
b. indien de President de uitoefening van zijn bevoegdheden tijdelijk heeft
neergelegd;
c. zolang de President ontbreekt of afwezig is;
d. indien in het geval voorzien in artikel 140 een vervolging tegen de
President wordt ingesteld.
TWEEDE AFDELING
BEVOEGDHEDEN VAN DE PRESIDENT
Artikel 99
De uitvoerende Macht berust bij de President.
Artikel 100
De President voert het opperbevel der strijdkrachten.
Artikel 101
De President heeft de leiding over de buitenlandse politiek en bevordert de
ontwikkeling van de internationale rechtsorde.
Artikel 102
1. De President verklaart de Republiek Suriname niet in staat van oorlog,
oorlogsgevaar of in staat van beleg, dan na voorafgaande toestemming van De
Nationale Assemblee.
Deze toestemming is niet vereist, wanneer het overleg met De Nationale
Assemblee door overmacht niet mogelijk is gebleken.
2. De President verklaart geen oorlog, oorlogsgevaar of staat van beleg
tussen de Staat Suriname en een andere mogendheid als beëindigd, tenzij na
voorafgaande toestemming van De Nationale Assemblee. Deze toestemming is niet
vereist wanneer het overleg met De Nationale Assemblee door overmacht niet
mogelijk is.
3. Ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid, in geval van oorlog of
oorlogsgevaar of in geval van ernstige bedreiging of verstoring van de inwendige
orde of rust, welke kan leiden tot wezenlijke aantasting van de belangen van de
Staat, kan door de President, na voorafgaande toestemming van De Nationale
Assemblee, in elk gedeelte van Suriname de noodtoestand worden uitgeroepen.
4. De President verklaart de noodtoestand niet als beëindigd, tenzij na
voorafgaande toestemming van De Nationale Assemblee. Deze toestemming is niet
vereist, wanneer het overleg met De Nationale Assemblee door overmacht niet
mogelijk is gebleken.
Artikel 103
Overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties
worden door of met inachtneming van de President gesloten en voor zover de
overeenkomst dat eist, door de President bekrachtigd. Deze overeenkomsten worden
zo spoedig mogelijk aan De Nationale Assemblee medegedeeld; zij worden niet
bekrachtigd en treden niet in werking dan nadat zij door de De Nationale
Assemblee zijn goedgekeurd.
Artikel 104
1. De goedkeuring wordt uitdrukkelijk of stilzwijgend verleend. De
uitdrukkelijke goedkeuring wordt verleend bij wet. De stilzwijgende goedkeuring
is verleend, indien niet binnen dertig dagen na een daartoe strekkende
overlegging van de overeenkomst aan De Nationale Assemblee, door de De Nationale
Assemblee, de wens wordt te kennen gegeven dat de overeenkomst aan haar
uitdrukkelijke goedkeuring zal worden onderworpen.
2. De wet bepaalt de gevallen waarin geen goedkeuring vereist is.
Artikel 105
Bepalingen van de in artikel 103 bedoelde overeenkomsten, welke naar de
inhoud een ieder kunnen binden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn
bekendgemaakt.
Artikel 106
Binnen de Republiek Suriname geldende wettelijke voorschriften vinden geen
toepassing, wanneer deze toepassing niet verenigbaar zou zijn met een ieder
verbindende bepalingen van overeenkomsten, die hetzij voor, hetzij na de
totstandkoming van de voorschriften zijn aangegaan.
Artikel 107
De wet regelt de bekendmaking van verdragen en van besluiten van
volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 108
De President verleent de ereonderscheidingen van de Republiek Suriname aan
daarvoor in aanmerking komende personen op voordracht van de Regering.
Artikel 109
De President heeft het recht van gratie van straffen door rechterlijk vonnis
opgelegd. Hij oefent dit recht uit na het advies te hebben ingewonnen van de
rechter, die het vonnis heeft gewezen.
BEVOEGHEDEN MET BETREKKING TOT
ANDERE ORGANEN
Artikel 110
De President is bevoegd tot:
a. het formeren van de Raad van Ministers, na zich te hebben laten
informeren, mede op grond van de uitslag van de verkiezingen;
b. het leiding geven aan de voorbereiding van het regeerprogramma;
c. het leiding geven aan de activiteiten van de Staatsraad;
d. het desgewenst bijeenroepen en leiden van de vergaderingen van de Raad van
Ministers;
e. het benoemen en ontslaan van ministers;
f. het bekrachtigen van de goedgekeurde wetsontwerpen en
ontwerp-staatsbesluiten;
h. het benoemen, schorsen en ontslaan van alle personen met enige
overheidstaak belast, voor zover de benoeming, de schorsing of het ontslag niet
aan een ander staatsorgaan is voorbehouden.
BEVOEGDHEDEN IN INTERNATIONALE BETREKKINGEN
Artikel 111
De President is in internationale betrekkingen bevoegd om:
a. diplomatieke vertegenwoordigers van Suriname te benoemen, te ontslaan, te
vervangen en te schorsen;
b. agrement aan diplomatieke vertegenwoordigers van andere staten al dan niet
te verlenen;
c. accreditieven van buitenlandse diplomatieke vertegenwoordigers in
ontvangst te nemen.
Artikel 112
Alle andere zaken de President betreffende worden bij wet geregeld.
HOOFDSTUK XIII
DE STAATSRAAD, DE REGERING, DE RAAD VAN
MINISTERS EN DE LEDEN VAN DE RAAD VAN MINISTERS
EERSTE AFDELING
DE STAATSRAAD
Artikel 113
Er is een Staatsraad waarvan de samenstelling en de bevoegdheden worden
geregeld bij de wet. De President is Voorzitter van de Staatsraad.
Artikel 114
Bij het aanvaarden van hun ambt leggen de leden van de Staatsraad, in handen
van de President, de volgende eed of verklaring en belofte af:
"Ik zweer (verklaar), dat ik middellijk noch onmiddellijk onder welke naam of
welk voorwendsel ook, in verband met het verkrijgen van mijn benoeming als lid
van de Staatsraad aan iemand wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch
zal geven of beloven.
Ik zweer (beloof), dat ik de mij verstrekte opdrachten zal volbrengen, en de
zaken, waarvan ik door mijn benoeming tot lid van de Staatsraad kennis draagt,
en die mij als lid geheim zijn toevertrouwd, of waarvan ik het vertrouwelijk
karakter moet begrijpen niet zal openbaren aan anderen dan aan hen , aan wie ik
volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.
Ik zweer (beloof) gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan alle andere
wettelijke regelingen.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Republiek Suriname.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (Dat verklaar en beloof ik!)".
BEVOEGDHEDEN VAN DE STAATSRAAD
Artikel 115
De Staatsraad heeft onverminderd hetgeen bij wet is geregeld de volgende
bevoegdheden:
a. het adviseren van de President bij de uitoefening van zijn ambt als
staatshoofd en als hoofd van de Regering;
b. het adviseren van de Regering over algemene beleidsaangelegenheden en over
de inhoud van wetsontwerpen alsmede volkenrechtelijke overeenkomsten, waarvan de
goedkeuring van De Nationale Assemblee vereist is;
c. het adviseren van de Regering over ontwerp-staatsbesluiten;
d. het goedkeuren van zijn Reglement van Orde dat bij staatsbesluit wordt
vastgesteld.
TWEEDE AFDELING
DE REGERING
Artikel 116
1. De President vormt samen met de Vice-President en de Raad van Ministers de
Regering. De Vice-president is belast met de dagelijkse leiding van de Raad van
Ministers en is als zodanig verantwoording schuldig aan de President.
2. De Regering is verantwoording verschuldigd aan De Nationale Assemblee.
Artikel 117
Door de Regering worden staatsbesluiten vastgesteld.
Bepalingen door straffen te handhaven, worden in die staatsbesluiten niet
gemaakt, dan krachtens de wet. De wet regelt de op te leggen straffen.
Artikel 118
De wijze van afkondiging van wetten en staatsbesluiten en het tijdstip waarop
zij aanvangen verbindend te zijn, worden door de wetten geregeld.
DERDE AFDELING
DE RAAD VAN MINISTERS
Artikel 119
1. De Raad van Ministers is het hoogste uitvoerende en administratieve orgaan
van de Regering.
2. De Ministers vormen tezamen De Raad van Ministers, welke wordt voorgezeten
door de Vice-president.
3. De Raad van Ministers heeft ten minste één vice-voorzitter.
Artikel 120
De vergaderingen van de Raad van Ministers kunnen op uitnodiging van de
Voorzitter worden bijgewoond door specialistische en/of technische
deskundigen.
Artikel 121
De Raad van Ministers is gehouden om medewerking te verlenen aan het
verschaffen van informatie aan de Staatsraad ter uitvoering van zijn
taak.
TAKEN VAN DE RAAD VAN MINISTERS
Artikel 122
Onverminderd hetgeen in het Reglement van Orde voor de Raad van Ministers is
bepaald, heeft de Raad van Ministers tot taak:
a. het voeren van het door de Regering vastgestelde beleid;
b. het voorbereiden van producten van wetgeving en bestuur;
c. het toezicht houden op het richtig uitvoeren van genomen beslissingen
waarvan de uitvoering aan hem is opgedragen;
d. het voorbereiden en uitvoeren van een slagvaardig beleid;
e. het leiding geven aan beleidsorganen en de supervisie van de
administratieve functies van de plaatselijke organen door middel van de
betreffende ministeries.
TAKEN VAN DE LEDEN VAN DE
RAAD VAN MINISTERS
Artikel 123
1. De leden van de Raad van Ministers zijn belast met de leiding van hun
respectieve ministeries en voorts met de taken hun bij het Reglement van Orde
voor de Raad van Ministers en andere regelingen opgedragen.
2. De Ministers zijn verantwoording verschuldigd aan de President.
VIERDE AFDELING
ONDERMINISTERS
Artikel 124
Bij de Ministeries kunnen onderministers worden benoemd door de President die
in de gevallen waarin de ministers het nodig acht en met inachtneming van diens
aanwijzingen, in zijn plaats als minister kan optreden.
De onderminister is uit dien hoofde verantwoording verschuldigd aan de
President, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister.
VIJFDE AFDELING
NADERE BEPALINGEN
Artikel 125
Bij het aanvaarden van hun ambt leggen de ministers en ondernemingen in
handen van de President, de volgende eed of verklaring en belofte af:
"Ik zweer (verklaar) dat ik, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of
welk voorwendsel ook, in verband met mijn benoeming tot Minister,aan iemand, wie
hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer (beloof) dat ik om iets hoegenaamd in dit ambt te doen of te
laten,van niemand hoegenaamd enige belofte of geschenken zal aannemen, middellijk
of onmiddellijk.
Ik zweer (beloof) al de plichten welke het ministerschap mij oplegt nauwgezet
te zullen vervullen.
Ik zweer (beloof) dat ik het welzijn van Suriname naar mijn beste vermogen
zal bevorderen.
Ik zweer (beloof) gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan alle andere
wettelijke regelingen.
Ik zweer (beloof) trouw aan de Republiek Suriname.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig (Dat verklaar en beloof ik!)".
Artikel 126
De wet regelt de geldelijke voorzieningen ten behoeve van de ministers, de
onderministers, de gewezen ministers en onderministers en van hun
nabestaanden.
Artikel 127
Het Reglement van Orde voor de Raad van Ministers wordt vastgesteld bij
staatsbesluit.
HOOFDSTUK XIV
DE NATIONALE VEILIGHEIDSRAAD
EERSTE AFDELING
ALGEMEEN
Artikel 128
Er is een Nationale Veiligheidsraad, die zijn werkzaamheden kan aanvangen pas
nadat de daartoe bevoegde organen besloten hebben tot het afkondigen van de
staat van oorlog, oorlogsgevaar of staat van beleg in geval van militaire
agressie en het afkondigen van de burgerlijke en militaire
uitzonderingstoestand.
TWEEDE AFDELING
DE SAMENSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSRAAD
Artikel 129
De Veiligheidsraad bestaat uit:
a. De President, als voorzitter;
b. de Vice-president, als vice-voorzitter;
c. de Minister belast met justitiële aangelegenheden;
d. de Minister belast met defensieaangelegenheden;
e. een ander lid van de Raad van Ministers;
f. de Bevelhebber van het Nationaal Leger;
g. de Korpschef van het Korps Politie Suriname.
Artikel 130
1.De Veiligheidsraad beschermt de souvereiniteit en de binnenlandse
veiligheid van de Republiek Suriname en is toegerust met speciale bevoegdheden
met betrekking tot de uit- en inwendige veiligheid van de Republiek Suriname in
gevallen als in artikel 128 bedoeld.
2. Nadere regels met betrekking tot het uitoefenen van de bevoegdheden door
de Veiligheidsraad en het uitroepen van de noodtoestand, als in artikel 102 lid
3 bedoeld, worden bij wet vastgesteld.
HOOFDSTUK XV
DE JUSTITIE
EERSTE AFDELING
ALGEMEEN
Artikel 131
1. Er wordt in Suriname recht gesproken in naam van de Republiek.
2. Geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgaande wettelijke
bepaling.
3. Elke inmenging inzake de opsporing en de vervolging en in zaken bij de
rechter aanhangig, is verboden.
Artikel 132
Het burgerlijk en handelsrecht, het burgerlijk en militair strafrecht en de
rechtspleging worden bij de wet geregeld in algemene wetboeken, behoudens de
bevoegdheid van de Wetgevende Macht om bijzondere onderwerpen in afzonderlijke
wetten te regelen.
TWEEDE AFDELING
DE RECHTERLIJKE MACHT
Artikel 133
1. De Rechterlijke Macht wordt gevormd door de President en de Vice-president
van het Hof van Justitie, de leden en de ledenplaatsvervangers van het Hof van
Justitie, de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie en de overige leden van
het Openbaar Ministerie, alsmede de andere rechterlijke ambtenaren, die de wet
aanwijst.
2. De wet kan bepalen dat aan de werkzaamheden van de Rechterlijke Macht mede
wordt deelgenomen door niet tot de Rechterlijke Macht behorende personen.
3.De President, de Vice-president, de leden en de ledenplaatsvervangers van
het Hof van Justitie vormen de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast.
Artikel 134
1. De kennisneming van de berechting omtrent alle rechtsgeschillen, tenzij de
wet een andere rechter aanwijst, is opgedragen aan de Rechterlijke Macht.
2. De oplegging van wettelijk bepaalde straffen en maatregelen, is eveneens
opgedragen aan de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast, behoudens door de
wet te bepalen uitzonderingen, welke ten aanzien van vrijheidsstraffen alleen
betrekking kan hebben op het straf- en tuchtrecht van militairen.
Artikel 135
1. De wet kan de beslissing van rechtsgeschillen , niet uit burgerrechtelijke
betrekkingen ontstaan, aan administratieve rechters opdragen. De wet regelt de
wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.
2. In de gevallen als in het vorig lid bedoeld kan ook het administratief
beroep worden open gesteld. Dit beroep sluit de bevoegdheid van de Rechterlijke
Macht slechts uit voor zover dit uit de wet voortvloeit.
Artikel 136
1. Alle rechterlijke beslissingen behelzen de gronden, waarop deze zijn
gewezen en in strafzaken tevens de aanwijzing van de artikelen van de wettelijke
regelingen waarop de veroordeling berust.
2. De rechtszittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen door de wet
bepaald.
3. Voor de door de wet aan te wijzen strafbare feiten waartegen geen
vrijheidsstraf als hoofdstraf is bedreigd, kan van het bepaalde in het eerste
lid worden afgeweken.
4. De uitspraak geschiedt in het openbaar.
Artikel 137
Voor zover de rechter in een concreet aan hem voorgelegd geval toepassing van
een bepaling van een wet strijdig oordeelt met een of meer der in Hoofdstuk V
genoemde grondrechten, verklaart hij die toepassing voor dat geval
ongeoorloofd.
DERDE AFDELING
SAMENSTELLING RECHTERLIJKE MACHT
Artikel 138
De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de
Rechterlijke Macht.
Artikel 139
De hoogste instantie van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast draagt
de naam van het Hof van Justitie van Suriname. Het Hof houdt toezicht op de
geregelde afdoening van alle rechtsgedingen.
Artikel 140
Politieke ambtsdragers staan wegens misdrijven, in die betrekking gepleegd,
ook na hun aftreden terecht voor het Hof van Justitie. De vervolging wordt
ingesteld door de Procureur-generaal, nadat de betrokkene door De Nationale
Assemblee in staat van beschuldiging is gesteld op een nader bij wet te bepalen
wijze. De wet kan bepalen, dat leden van Hoge Colleges van Staat en andere
ambtenaren wegens ambtsmisdrijven voor het Hof van Justitie terecht staan.
Artikel 141
1. Om als lid van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast of
Procureur-generaal bij het Hof van Justitie benoemd te kunnen worden moet men de
leeftijd van dertig jaren hebben bereikt en in het bezit zijn van de Surinaamse
nationaliteit en woonplaats en hoofd- of werkelijk verblijf in Suriname
hebben.
2. De benoeming van de leden van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast
en de Procureur-generaal bij het Hof van Justitie geschiedt door de Regering, na
advies van het Hof van Justitie. Deze benoeming zal voor de President, de
Vice-president, de leden van het Hof van Justitie en de Procureur-generaal voor
het leven geschieden.
3. De wet regelt de overige vereisten van benoembaarheid en tevens de
geldelijke voorzieningen ten behoeve van hen en hun nabestaanden.
Artikel 142
1. De leden van de Rechterlijke Macht met rechtspraak belast en de
Procureur-generaal bij het Hof van Justitie worden door de Regering
ontslagen:
- op eigen verzoek;
- bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
2. De in het eerste lid genoemde personen kunnen op voordracht van het Hof
van Justitie door de Regering worden ontslagen:
- wanneer zij onder curatele zijn gesteld;
- bij gebleken aanhoudende zielsgebreken;
- wanneer zij wegens misdrijf zijn veroordeeld tot een onherroepelijke
vrijheidsstraf;
- wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard;
- wanneer zij surseance van betaling hebben verkregen of wegens schulden zij
gegijzeld;
- wegens ernstig wangedrag of onzedelijkheid of bij gebleken voortdurende
achteloosheid in de waarneming van hun ambt.
Artikel 143
Indien de President van het Hof van Justitie van oordeel is, dat een der
redenen van ontslag als in artikel 142 lid 2 bedoeld, aanwezig is, kan de
betrokkene door hem worden geschorst en kan hij eveneens in de tijdelijke
waarneming van dat ambt voorzien. De wet regelt de gevolgen van schorsing en
ontslag uit het ambt.
VIERDE AFDELING
CONSTITUTIONEEL HOF
Artikel 144
1. Er is een Constitutioneel Hof, zijnde een onafhankelijk orgaan, dat
gevormd wordt door de voorzitter, de vice-voorzitter en drie leden, die -evenals
de drie plaatsvervangende leden- voor een periode van vijf jaren op voordracht
van De Nationale Assemblee door de President worden benoemd.
2. Het Constitutioneel Hof heeft tot taak:
a. het toetsen van de inhoud van wetten of gedeelten daarvan aan de Grondwet
en aan van toepassing zijnde overeenkomsten met andere mogendheden en met
volkenrechtelijke organisaties;
b. het beoordelen van de verenigbaarheid van besluiten van overheidsorganen
met één of meer der Hoofdstuk V genoemde grondrechten.
3. Ingeval het Constitutioneel Hof oordeelt dat er strijdigheid is met één of
meer bepalingen van de Grondwet of van een overeenkomst als in lid 2 onder a
bedoeld, wordt de wet of worden gedeelten daarvan dan wel de besluiten van de
overheidsorganen geacht onverbindend te zijn.
4. Nadere regels met betrekking tot de samenstelling, de inrichting en de
werkwijze, alsmede de rechtsgevolgen van beslissingen van het Constitutioneel
Hof, worden bij wet vastgesteld.
VIJFDE AFDELING
HET OPENBAAR MINISTERIE
Artikel 145
Het Openbaar Ministerie is met uitsluiting van elk ander orgaan
verantwoordelijk voor de opsporing en belast met de vervolging van alle
strafbare feiten.
Bij wet kan ten aanzien van de strafrechtspleging met betrekking tot
militairen hiervan worden afgeweken.
Artikel 146
1. Het Openbaar Ministerie bij het Hof van Justitie wordt uitgeoefend door of
namens de Procureur-generaal.
2. De Procureur-generaal vertegenwoordigt de Republiek Suriname in rechte.
Hij is hoofd van het Openbaar Ministerie en is tevens belast met de justitiële
politiezorg. Hij is bevoegd aan de ambtenaren, die met politionele taken zijn
belast, zodanige instructies te geven, ter voorkoming, opsporing en nasporing
van strafbare feiten, als hij in het belang van een goede justitie nodig
oordeelt.
Artikel 147
De Procureur-generaal waakt voor de richtige uitoefening van de taak van de
Politie. Hij is bevoegd daaromtrent voorstellen te doen die hem dienstig
voorkomen.
Artikel 148
De Regering bepaalt het algemeen vervolgingsbeleid. In het belang van de
staatsveiligheid kan de Regering in concrete gevallen aan de Procureur-generaal
bevelen geven met betrekking tot de vervolging.
HOOFDSTUK XVI
TOEZICHT OP DE BESTEDING VAN DE STAATSFINANCIËN
Artikel 149
1. Bij wet wordt ingesteld een orgaan dat tot taak heeft toezicht uit te
oefenen op de besteding van de staatsgelden, alsmede controle op het geldelijk
beheer van de overheid in de ruimste zin.
2. Het toezicht en de controle zullen worden uitgeoefend zowel op de
rechtmatigheid als de doelmatigheid van de besteding en het beheer van de
staatsfinanciën.
Artikel 150
De voorzitter, de ondervoorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden
worden op voordracht van De Nationale Assemblee, door de President benoemd voor
een periode van vijf jaren.
Artikel 151
Het in artikel 149 bedoelde orgaan zal periodiek, doch ten minste eenmaal per
jaar verslag uitbrengen aan De Nationale Assemblee, de Staatsraad en aan de
Regering van het door haar uitgeoefend toezicht.
Het verslag wordt openbaar gemaakt.
Artikel 152
Alles wat verder de samenstelling, de organisatie en de bevoegdheden van dit
orgaan betreft, wordt nader bij wet geregeld.
HOOFDSTUK XVII
ADVIESRAAD
Artikel 153
De instelling van één of meer adviesraden ten behoeve van de Regering
geschiedt bij wet, die tevens regelen inhoudt omtrent hun benoeming,
samenstelling, werkwijze en bevoegdheid.
HOOFDSTUK XVIII
FINANCIEEL EN MONETAIR SYSTEEM
Artikel 154
1. De wet regelt de structuur van het financieel systeem op zodanige wijze,
dat door besparing en een juiste bestemming van de nodige financiële middelen,
de investeringen in de productieve sector worden bevorderd.
2. De wet stelt regels omtrent het muntstelsel en de Centrale Bank.
3. De wet stelt regels omtrent het bank- en verzekeringswezen.
4. Voorwaarden voor het aangaan van geldleningen door de Staat worden bij wet
geregeld.
HOOFDSTUK XIX
BELASTINGEN
Artikel 155
1. Belastingen worden geheven krachtens de wet, welke wet de belastingdruk,
de tarieven, vrijstellingen en waarborgen voor belastingplichten regelt.
2. Geen privilege op het stuk van belastingen wordt verleend anders dan
krachtens de wet.
BEGROTING
Artikel 156
1. De wet regelt de wijze van voorbereiding, opstelling en uitvoering van de
jaarlijkse begroting en de tijd waarvoor zij geldt.
2. Alle uitgaven van de Staat en de middelen ter dekking van de uitgaven
worden geraamd op de begroting.
3. De begroting wordt jaarlijks in één of meer wetsvoorstellen in
overeenstemming met de wet en het ontwikkelingsplan door de Regering aan De
Nationale Assemblee aangeboden uiterlijk op de eerste werkdag in oktober.
Bij de indiening van ontwerpbegrotingen door de Regering aan De Nationale
Assemblee zal door de President in een buitengewone vergadering van De Nationale
Assemblee een rede worden gehouden.
4a. De begroting treedt in werking met ingang van 1 januari van het
dienstjaar waarop zij betrekking heeft.
b. Zij wordt geacht met ingang van die dag in werking te zijn getreden, ook
als zij eerst daarna is afgekondigd.
Zolang dit niet is geschied, strekt de begroting van het aan het betreffende
dienstjaar voorafgegane jaar tot grondslag van het beheer.
5a. Het slot der rekening wordt voor elk dienstjaar afzonderlijk vastgesteld
bij wet.
b. De verantwoording van de ontvangsten en uitgaven van de Staat wordt, onder
overlegging van de door het bij wet ingesteld onafhankelijk orgaan onderzochte
rekening aan De Nationale Assemblee gedaan naar de voorschriften van de wet.
HOOFDSTUK XX
DE OVERHEIDSADMINISTRATIE
Artikel 157
1. De structuur van de organen van de overheidsadministratie zal zodanig
zijn, dat zij hun diensten dicht bij het volk kunnen brengen om de deelname van
de belanghebbende bij het actuele gebeuren te verzekeren en om hun
bureaucratisme te voorkomen.
2. Bij wet worden geschikte vormen van administratieve decentralisatie tot
stand gebracht, met inachtneming van de doelmatigheid en zonder de eenheid van
actie en de bevoegdheden van de Regering om richting te geven en toezicht uit te
oefenen, te beperken.
3. Bij wet zullen administratieve procedures tot stand worden gebracht, die
de rationaliteit zullen verzekeren van methodes die door de ministeries moeten
worden gebruikt, alsmede deelname door de burgers in de besluitvorming of in de
beraadslagingen die hun betreffen.
Artikel 158
1. Een ieder heeft het recht om door de organen van de overheidsadministratie
geïnformeerd te worden over de voortgang in de behandeling van zaken waar hij
direct belang bij heeft en omtrent eindbeslissingen, met betrekking tot hem
genomen.
2. Belanghebbenden hebben toegang tot de rechter om de onrechtmatigheid van
elke finale en afdwingbare handeling van organen van de overheidsadministratie te
doen beoordelen.
3. In tuchtrechtelijke procedures wordt het recht van de belanghebbende op
hoor en wederhoor gegarandeerd.
HOOFDSTUK XXI
HET REGIONAAL BESTUUR
EERSTE AFDELING
ALGEMEEN
Artikel 159
De democratische ordening van de Republiek Suriname omvat op regionaal niveau
lagere overheidsorganen, waarvan de functie, de organisatie, de bevoegdheden en
de werkwijze bij wet worden geregeld in overeenstemming met de beginselen van
participatiedemocratie en decentralisatie van bestuur en regelgeving.
TWEEDE AFDELING
GEBIEDSINDELING
Artikel 160
1. De gebiedsindeling in districten en van districten in ressorten wordt bij
wet geregeld. Voor de vaststelling van de gebiedsindeling in districten en
ressorten zullen de volgende criteria gelden:
- de bevolkingsconcentratie;
- de ontwikkelingspotentie;
- de bestuurbaarheid van het gebied;
- de beschikbare infrastructuren;
- de locatie van het bestuurscentrum.
2. De grenzen van de districten vallen samen met de grenzen, zoals die zijn
aangegeven in het decreet "Districtenindeling 1983" (S.B. no. 24)
DERDE AFDELING
REGIONALE VERTEGENWOORDIGING
Artikel 161
1. Op regionaal niveau zijn er twee vertegenwoordigende lichamen, de
districtsraden en de ressortraden.
2. De districtsraad is het hoogste politiek-bestuurlijk orgaan van het
district.
3. De ressortraad is het hoogste politiek-bestuurlijk orgaan van het
ressort.
DISTRICTRADEN
Artikel 162
De samenstelling van de districtraden vindt plaats na gehouden algemene,
vrije en geheime verkiezingen in de ressorten van het betreffende district.
De zetels in een districtsraad worden toegekend aan de in de ressortraden van
het betreffende district vertegenwoordigende politieke organisaties, naar
evenredigheid van het totaal aantal in de ressortraden verworven zetels.
RESSORTRADEN
Artikel 163
De samenstelling van de ressortraden vindt plaats na gehouden algemene, vrije
en geheime verkiezingen binnen het ressort. De volgorde der gekozenen wordt
bepaald naar de rangorde der hoofdelijk verworven stemmen. Hierdoor worden alle
beschikbare zetels toegekend.
Behoudens andere wettelijke eisen voor verkiesbaarheid in de
vertegenwoordigende lichamen, dienen de kandidaten voor een ressortraad of een
districtsraad hun woonplaats en hoofd- of werkelijk verblijf te hebben in het
betreffende district of ressort.
VIERDE AFDELING
BEVOEGDHEDEN
Artikel 164
De regionale vertegenwoordigende lichamen en de regionale bestuursorganen
nemen deel aan de voorbereiding, de totstandkoming en de uitvoering van de
districts- en ressortplannen. De overige specifieke taken worden nader bij wet
geregeld.
Artikel 165
De financiële voorzieningen voor de districten en de ressorten worden bij wet
vastgesteld; zij beogen onder meer een redelijke en billijke toedeling van
publieke fondsen in de districten te bevorderen.
Artikel 166
Het toezicht op de districten wordt uitgeoefend door de Regering,
overeenkomstig de wijze en in de gevallen, voorzien bij wet.
VIJFDE AFDELING
WERKWIJZE
Artikel 167
De districtsraden en de ressortraden brengen de wil en de aspiraties van de
bewoners tot uitdrukking.
De districtsraden geven daarvan kennis aan De Nationale Assemblee, terwijl de
ressortraden zulks doen aan de districtsraden.
De districtsraden zijn gehouden de ressortraden te informeren over genomen
besluiten of ingenomen standpunten, die de ressortraden betreffen. Deze
verplichting geldt eveneens voor de ressortraden ten opzichte van de
districtsraden.
Artikel 168
1. Aan de gekozen districtsvertegenwoordigers zal ruimte geboden moeten
worden om te kunnen participeren in het formuleren en het tot stand brengen van
het nationaal en regionaal ontwikkelingsbeleid.
2. De districtsraad is bevoegd zijn vertegenwoordigers af te vaardigen naar
de ontwikkelingsorgaan voor de nationale ontwikkeling.
3. De districtsraden zullen de bevoegdheid hebben om voorstellen, het eigen
district betreffende, ter verdere behandeling aan de betreffende ministers aan
te bieden.
HOOFDSTUK XXII
REGIONALE REGELGEVING
Artikel 169
1. Aan de districtsraad worden de regelgeving en het bestuur van de
huishouding van het district overgelaten.
2. De districtsraad maakt de districtsverordeningen die hij in het belang van
het district nodig oordeelt binnen de grenzen van de Grondwet en de wetten en
voorschriften van de Regering. Bij wet wordt aangegeven ten aanzien van welke
onderwerpen de districtsraad wetgevende bevoegdheid heeft.
Artikel 170
1. De Districtsverordeningen dienen, alvorens in werking te treden, ter
kennis te worden gebracht van De Nationale Assemblee, de Regering, de Staatsraad
en de betrokken Districtscommissaris.
2. De districtsbevolking zal door middel van openbare bekendmaking in de
plaatselijke dagbladen, het Advertentieblad van de Republiek Suriname en middels
ter inzage legging op het betrokken Districtscommissariaat geïnformeerd worden
over de inhoud van de Districtsverordening.
Artikel 171
Na de bekendmaking als bedoeld in artikel 170 heeft ieder de gelegenheid
bezwaren tegen de Districtsverordening in de dienen bij De Nationale
Assemblee.
Artikel 172
1. De Nationale Assemblee kan, indien de Districtsverordening in strijd is
met de Grondwet, het regeerprogramma of de gelden wetten, de
Districtsverordening vernietigen.
2. Indien De Nationale Assemblee binnen zes weken, nadat de
Districtsverordening bij haar is ingediend, de Districtsraad schriftelijk heeft
bericht dat door haar geen bezwaren daarover zijn gebracht, is de Districtsraad
bevoegd de inwerkingtredingprocedure in te zetten en de Districtsverordening af
te kondigen, op de wijze bij wet te bepalen.
Artikel 173
1. Het repressief toezicht wordt door de Regering uitgeoefend op die
besluiten van de Districtsraad, die geen algemene regels inhouden. Indien deze
besluiten geacht worden in strijd te zijn met het regeerprogramma of het
nationaal belang, worden ze door de President geschorst.
2. Indien na de schorsing, de betreffende Districtsraad van oordeel is dat er
geen strijd is met het regeerprogramma of het nationaal belang, wordt het
geschil voorgelegd aan De Nationale Assemblee, die een bindend besluit
neemt.
HOOFDSTUK XXIII
REGIONALE BEVOEGDHEDEN
Artikel 174
1. In elk district is er een districtsbestuur. Het districtsbestuur is het
uitvoerend orgaan van het district.
2. Het districtsbestuur bestaat uit de Districtscommissaris en de
vertegenwoordigers van de verschillende ministeries in het district.
Artikel 175
Het districtsbestuur is belast met het dagelijks bestuur van het
district.
Artikel 176
Vervallen.
HOOFDSTUK XXIV
LEGER EN POLITIE
EERSTE AFDELING
HET NATIONAAL LEGER
Artikel 177
1. Het Nationaal Leger heef tot taak de verdediging van de souvereiniteit en
de territoriale integriteit van Suriname tegen buitenlandse gewapende militaire
agressie.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, kan het Leger belast worden
met bijzondere taken bij wet te regelen.
3. Het Leger oefent zijn taak uit onder verantwoordelijkheid van en in
ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende
rechtsregelen.
4. De inrichting van het Nationaal Leger en de rechtspositie van de
militairen worden bij wet geregeld.
Artikel 178
1. De Politie heeft tot taak:
a. de handhaving van de openbare orde en de inwendige veiligheid, het
voorkomen van inbreuken daarop en de bescherming van personen en goederen;
b. de opsporing van strafbare feiten en het toezicht op de naleving van
wettelijke voorschriften, op overtreding waarvan straf is gesteld.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, kan de politie belast worden
met bijzondere taken bij wet te regelen.
3. De politie oefent haar taak uit onder verantwoordelijkheid van en in
ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende
rechtsregelen.
4. De inrichting van het Korps Politie Suriname en de rechtspositie van de
ambtenaren van politie worden bij wet geregeld.
TWEEDE AFDELING
KORPS POLITIE SURINAME
Artikel 179
1. Militairen of ambtenaren van politie die lid worden van één der
volksvertegenwoordigende lichamen worden van rechtswege op non-actief
gesteld.
2. Regels met betrekking tot het openbaar maken van gedachten of gevoelens
dan wel de uitoefening van het recht van vereniging, van vergadering en van
betoging door militairen en ambtenaren van politie worden bij wet gesteld.
HOOFDSTUK XXV
VERDEDIGING VAN DE STAAT
Artikel 180
1. Het verdedigingsbeleid berust bij de Regering.
2. De verdediging van de Staat is een fundamentele plicht van elke
burger.
3. Militaire dienst kan worden verplicht voor een bepaalde periode, onder
voorwaarden, te regelen bij wet.
4. Burgerdienst kan worden verplicht onder voorwaarden bij wet te regelen,
ter vervanging of aanvulling van militaire dienstplicht.
5. Personen die ongeschikt worden geacht voor de uitoefening van de militaire
dienstplicht of gewetensbezwaarden kunnen onder bij wet te stellen voorwaarden
ongewapende militaire of burgerdienst, geschikt voor hun situatie,
vervullen.
6. Onverminderd verdere sanctie, bij wet vast te stellen, zal geen burger een
functie binnen de overheid of een ander openbare dienst vervullen of behouden,
indien hij daartoe in de gelegenheid gesteld, opzettelijk in gebreke blijft
militaire of burgerdienst te vervullen.
7. Vervulling door een burger van zijn militaire of burgerdienstplicht maakt
geen inbreuk op zijn rechtspositie, secundaire arbeidsvoorwaarden of verder
carrièreontwikkeling.
HOOFDSTUK XXVI
VERENIGDE VOLKSVERGADERING
Artikel 181
1. De Verenigde Volksvergadering bestaat uit:
- De Nationale Assemblée;
- de Districtsraden;
- de Ressortraden.
2. Deze Volksvergadering komt bijeen voor de stemming:
a. bij grondwetswijzigingen die betrekking hebben op de bevoegdheden en de
taken van de afgevaardigden naar de verschillende vertegenwoordigende lichamen,
waarvoor de goedkeuring van ten minste 2/3 deel van het aantal geldig
uitgebrachte stemmen benodigd is, als deze meerderheid niet kan worden bereikt
in De Nationale Assemblee na twee stemmen;
b. bij de verkiezing van de President en de Vice-president, indien geen der
kandidaten na twee stemmingen in De Nationale Assemblee de grondwettelijke
meerderheid heeft behaald;
c. bij het nemen van een besluit bij wet met gewone meerderheid van stemmen
over al dan niet aftreden van de President, indien De Nationale Assemblee
hiertoe niet tot overeenstemming geraakt.
3. Besluiten in de Verenigde Volksvergadering worden genomen met gewone
meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen, indien meer dan de helft van
het totaal aantal in functie zijnde leden van de in lid 1 genoemde organen
tegenwoordig is.
HOOFDSTUK XXVII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
EERSTE AFDELING
VROEGER CONSTITUTIONEEL RECHT
Artikel 182
De bepalingen van de Grondwet van 25 november 1975, waarvan de werking op 13
augustus 1980 is geschorst, houden op te bestaan bij het in werking treden van
deze Grondwet.
TWEEDE AFDELING
VROEGER GEWOON RECHT
Artikel 183
De wettelijke regelingen, zoals die bestonden voor het in werking treden van
deze Grondwet, waaronder begrepen de wetten en decreten die vanaf 25 februari
1980 zijn uitgevaardigd, blijven van kracht, totdat zij door andere volgens deze
Grondwet zijn vervangen, met bepaling dat zij, voor zover zij inhoudelijk in
strijd zijn met de Grondwet, niet later dan aan het einde van de eerste
zittingsperiode van De Nationale Assemblee met deze Grondwet in overeenstemming
moeten zijn gebracht, bij gebreken waarvan zij hun rechtskracht verliezen.
DERDE AFDELING
INWERKINGTREDING VAN DE STAATSORGANEN
Artikel 184
1. De Nationale Assemblee vangt haar werkzaamheden aan binnen 30 dagen na de
uitslag van de verkiezing.
2. De Nationale Assemblée kiest de President en de Vice-President van de
Republiek Suriname binnen 30 dagen na de aanvang van de zittingsperiode van De
Nationale Assemblee.
Artikel 185
Vervallen.
VIERDE AFDELING
BEKRACHTIGING, BEKENDMAKING EN
INWERKINGTREDING
Artikel 186
1. De Grondwet van de Republiek Suriname heeft als dagtekening de datum van
het referendum waarbij haar goedkeuring door het Surinaamse volk
plaatsvindt.
2. Het besluit waarbij de Grondwet door het Surinaamse volk is goedgekeurd,
wordt bekrachtigd door de President en plechtig afgekondigd, niet later dan 30
dagen na haar goedkeuring.
3. De Grondwet treedt alzo in werking op 30 oktober 1987
|