suriname Naar Voorpagina

  


   
ONDERDELEN
GELDZAKEN
 suriname  Geldzaken 1
 suriname  Geldzaken 2
 suriname  Geldzaken 3
 suriname  Geldzaken 4
 suriname  Geldzaken 5
 suriname  Geldzaken 6
 suriname  Geldzaken 7
 suriname  Geldzaken 8
 suriname  Dollarbiljetten 9
 suriname  Dollarbiljetten 10

ONDERWERPEN
Geschiedenis
 suriname  Immigratie Algemeen
 suriname  Javaanse immigratie
 suriname  Donko's tot Guides
 suriname  Brieven v. Wetten
 suriname  Suriname bevolkt
 suriname  Slavernij
 suriname  De 20 ste eeuw
 suriname  Indianen (oorspr.)
 suriname  Paramaribo
 suriname  Albina
 suriname  Mariënburg
 suriname  Oude kaarten
 suriname  Archieven-wijzer
 suriname  Post en postzegels
 suriname  Batavia
 suriname  Goslar
 suriname  Goud-zaken
 suriname  Geld-zaken
 suriname  Het Park
 suriname  Korps Politie
 suriname  Treinen
 suriname  Forten
 suriname  Westgrens
 suriname  Samenvattingen
     ( Engels )


AFDELINGEN
  suriname Algemeen
 suriname De Douane
  suriname Telefoonboek
  suriname Bevolking
  suriname Distrikten
  suriname Reis info
  suriname Cultureel erfgoed
  suriname Geschiedenis
  suriname Foto's
  suriname Natuur
  suriname Personen
  suriname Koken / recepten
  suriname Vragen over NIBA
  suriname Wat is ANDA

     
 SURINAME  surinameAFDELINGEN - suriname Geschiedenis - - GELDZAKEN

 suriname . NU terug
 

  Geldzaken ( Geschiedenis )




Men onderscheidt in de veelbewogen geschiedenis van het surinaamse geldwezen vier grote perioden. Kortweg heten deze:

1. De periode van het suikergeld, 1667-1761.

2. De periode van het kaartengeld, 1761-1828.

3. Ordening van het Surinaamse geldwezen en aansluiting bij het nederlandse geldwezen, 1828-1940.

4. De periode van het eigen surinaamse geldwezen, 1940 tot 1980.

5. De periode na de revolutie.

Suriname heeft eeuwen te kampen gehad met gebrek aan behoorlijke betaalmiddelen en zich meermalen moeten behelpen met historisch merkwaardige, maar bedenkelijke geldsurrogaten, zoals plantageprodukten (tabak, daarna suiker) munten uitgegeven door particuliere handelaren en geïmproviseerd papiergeld uitgegeven door het Gouvernement. De grondoorzaak was, dat het land als plantagekolonie meestal een betalingsbalanstekort had, doordat het altijd grote behoefte had aan invoer van talloze kapitaal- en verbruiksgoederen en slechts de sterk wisselende uitvoer van een klein aantal plantageprodukten daartegenover kon stellen.

In Suriname bestond dan ook altijd grote vraag naar goede, volwaardige munten om hiermede schulden aan nederlandse crediteuren te betalen en om voor spaardoeleinden op te potten. Vooral in de vaak terugkerende perioden van gevaar van vreemde kapers, slavenopstanden en overvallen door weggelopen slaven werden vele munten en sieraden uit voorzorg begraven en een groot deel hiervan ging verloren.

Verordeningen uitgevaardigd door het Gouvernement met verbod van uitvoer van munten (bijvoorbeeld door Gouverneur Joh. Heinsius in 1679) baatten hoegenaamd niet.

1. Het suikergeld, 1667-1761

De schaarste van gemunt geld bracht de surinaamse ingezetenen tot het gebruik van een ander betaalmiddel, te weten ruwe suiker, het voornaamste uitvoer-produkt des lands. Geldelijke verplichtingen van alle denkbare soort, bijvoorbeeld smartegeld en vergoeding voor trouwen en begraven, werden uitgedrukt en betaald in ponden suiker. Daarbij werd de waarde van het pond suiker door het Bestuur der kolonie aanvankelijk op twee stuiver gesteld (1669), later op één stuiver (1679).

Eerst tegen het midden van de 18de eeuw raakte suiker als betaalmiddel in onbruik. Men rekende en betaalde voortaan in guldens, schellingen en stuivers in plaats van ponden suiker.
Een tweede gevolg van de schaarste van goede munten was, dat de weinige uit Nederland ingevoerde munten agio of opgeld deden. Dit opgeld werd in 1684 door Gouverneur C. van Aerssen van Sommelsdijck erkend en vastgesteld op 20%. Dat wil zeggen dat 24 stuivers surinaams geld werden gelijkgesteld aan 20 stuivers nederlands.
Bij betaling met goede Nederlandse munt werd op een schuld van 24 stuiver in Suriname dus vier stuiver in mindering gebracht. Invoer van partijen munten door het Gouvernement in de 18de eeuw met verbod meer dan 5% opgeld hierop te berekenen, bracht geen blijvende vermindering van schaarste aan betaalmiddelen en geen daling van het gebruikelijke veel hogere opgeld teweeg.

De omloop van buitenlandse munten, bijvoorbeeld spaanse pesos en portugese Johannessen, schijnt in Suriname in tegenstelling tot de Antillen steeds van bijkomstige betekenis te zijn geweest, daar Suriname zijn produkten vrijwel uitsluitend naar Nederland exporteerde.

Behalve met suiker behielp men zich voor grote betalingen ook met wisselbrieven, getrokken op handeIs- en bankershuizen te Amsterdam, als betaalmiddel door ze in blanco te endosseren. Deze betalingswijze had als bezwaar, dat vele van die wissels te lang in Suriname bleven circuleren en bij aanbieding in Nederland onbetaalbaar bleken.

Gouverneur J. Heinsjus (1678-1680) trachtte de schaarste aan kleingeld of pasmunt te verlichten door koperen penningen te laten maken, waarschijnlijk in Suriname. Zij heetten 'papegaaienpenningen', omdat zij een papegaai op een boomtak vertoonden.
Zij waren getekend met een cijfer, 1, 2, of 4, d.w.z. zij hadden de betaalkracht van 1 , 2 of 4 pond suiker, waarbij het pond zoals gezegd voor één stuiver werd gerekend. Voor degenen die geen cijfers kenden, was het praktisch, dat op het éénstuiverstuk de tak één blad droeg, op het tweestuiverstuk twee bladeren, op het vierstuiverstuk vier bladeren. Sommige lieden in Suriname wilden deze munten alleen met een zekere aftrek in betaling aanvaarden, hetgeen Heinsius spoedig bij plakkaat van 20 juli 1679 verbood.

papegaaipenning


Het wantrouwen in zijn papegaaipenningen bleek echter gemotiveerd, want de Staten van Zeeland onder wier zeggenschap Suriname destijds stond (niet de Staten-Generaal, zoals vaak is beweerd) schreven de Gouverneur voor, ze in te trekken. Zij vreesden blijkbaar, dat het Bestuur in de kolonie met het oog op zijn voortdurend tekort aan financiële middelen teveel munten in omloop zou brengen en dat deze munten daardoor zouden depreciëren, met andere woorden slechts met een zekere aftrek bij betaling zouden worden aanvaard.

Heinsius schijnt zich aan de opdracht der Staten te hebben gehouden. Na hem kwam Gouverneur C. van Aerssen van Sommelsdijck (1683-1688) te staan voor hetzelfde probleem. Deze eigenzinnige, maar vindingrijke man stoorde zich niet aan de Staten van Zeeland en bracht de papegaaienpenningen, welke hij in de geldkisten van het Bestuur van de kolonie aantrof, weer in omloop, en wel met de voorgeschreven waarde van 1 , 2 of 4 duiten naar gelang het cijfer dat deze munten vertoonden. De penningen zijn blijkbaar in omloop gebleven totdat zij zijn versleten. De schaarste van goede munten duurde voort in de 18de eeuw.

Gouverneur Wigbold Crommelin (1756-1768) trachtte deze onaangename toestand met goedvinden van de Staten-Generaal te verbeteren door pasmunt, te weten stuivers en duiten, te doen slaan in Nederland. Er schijnt slechts voor f 500 aan duiten gemunt te zijn, die een plant vertonen, welke het meest op de cacaoplant lijkt. Zij zijn thans zeer schaars.

De muntslag van dit geld ondervond in Nederland veel strubbeling, maar de voornaamste oorzaak van de geringe aanmunting is misschien, dat Crommelin kort tevoren in Suriname een ander betaalmiddel had laten aanmaken, dat veel goedkoper was te vervaardigen en niet met hoge scheepsvracht was belast, zoals op gemunt geld drukte.



suriname . NU  naar boven



Ontwerp © Webteam Suriname - Afdeling Suriname - Zwartenhovenbrugstraat - Paramaribo -
Last update: